Helaas halen media twee heel verschillende categorieën vaak door elkaar: ex-leden van een religieuze organisatie en afvalligen. De meeste ex-leden zijn niet afvalligen.
door Massimo Introvigne
Artikel 4 van 5. Lees artikel 1, artikel 2 en artikel 3.
Read the original article in English.


Een belangrijk deel van het hedendaagse onderzoek naar geloofsverlating richt zich op hoe de rollen van geloofsverlaters sociaal worden geconstrueerd.. Met behulp van de methodologie die ontwikkeld is door de vooraanstaande academische deskundige op het gebied van geloofsafval, David Bromley, hebben geleerden drie verschillende typen ex-leden van nieuwe religieuze bewegingen onderscheiden: overlopers, gewone verlaters en afvalligen.
Verschillende rollen van personen die hun geloof verlaten hebben kunnen naast elkaar bestaan onder voormalige leden van dezelfde organisatie (een mogelijkheid die ook Bromley noemt). Deze typen kwalificeren de ervaring van ex-leden op een bepaald moment in hun persoonlijke leven (een gewone uittreder kan uiteindelijk besluiten een afvallige te worden, en vice versa) en stemmen overeen met sociaal geconstrueerde rollen. Een geloofsverlatingsverhaal is het resultaat van een dynamische interactie tussen de psychologische en sociale ervaring van de persoon die een organisatie verlaat en de omgeving.
De laatste is de sociale context waarin ex-leden zich bevinden en waarin van hen (onder meer of minder druk) wordt verlangd dat ze verantwoorden waarom ze vroeger lid zijn geweest. Hoewel er in het verleden is geprobeerd sociaalpsychologische verklaringen te geven voor hoe de verlatingsrol wordt geconstrueerd, bestaat er geen ‘zuiver’ of ‘standaard’ verhaal van een losmakingsproces. Al deze verhalen zijn sociaal geconstrueerd, cultureel bepaald en het resultaat van politieke onderhandeling. Er zijn ten minste drie verschillende soorten geloofsverlatingsverhalen.
De eerste soort verhalen, type I-verhalen, karakteriseert het verlatingsproces als overloperij. Volgens Bromley ‘kan de rol van overloper gedefinieerd worden als de rol waarin een lid van de organisatie met name over zijn verlating onderhandelt met de leiding van de organisatie. Deze geeft toestemming voor het afstand doen van een rol, controleert het uittredingsproces en vergemakkelijkt de overgang naar een andere rol.
Het gezamenlijk geconstrueerde verhaal wijst de primaire morele verantwoordelijkheid voor problemen bij de rolvervulling toe aan het vertrekkende lid en interpreteert de toestemming vanuit de organisatie als toewijding aan buitengewone morele normen en het bewaren van publiek vertrouwen‘ (The Social Construction of Contested Exit Roles: Defectors, Whistle-blowers, and Apostates, in D.G. Bromley, ed., The Politics of Religious Apostasy: The Role of Apostates in the Transformation of Religious Movements, Westport, CT: Praeger Publishers, 1998, 19-48 [28]).
Bij type I-verhalen wordt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het verlaten van de organisatie uitsluitend gelegd bij de vertrekkende leden. Zij erkennen dat zij eenvoudigweg niet in staat waren te voldoen aan de normen die de organisatie heeft. De vertrekkende leden hebben geprobeerd onderdeel te worden van de organisatie, maar zijn daar door persoonlijke omstandigheden niet in geslaagd. De organisatie en de voormalige leden onderhandelen samen over het losmakingsproces met als doel de schade voor beide partijen tot een minimum te beperken. Verwacht wordt dat de voormalige leden een zekere mate van spijt hebben, omdat zij niet lid hebben kunnen blijven van een organisatie waarvan ze nog steeds menen dat die een goede gezindheid en hoge morele normen heeft.
Type II-verhalen – van leden die gewoon weggaan – komen het vaakst voor, maar worden het minst vaak besproken. In feite verlaten deelnemers dagelijks heel wat organisaties. Over het eigenlijke proces van losmaking horen we weinig, tenzij het op een of andere manier in twijfel wordt getrokken. Als het niet in twijfel wordt getrokken, vindt er nauwelijks onderhandeling plaats tussen de vertrekkende leden, de organisatie die zij willen verlaten en de omgeving of de samenleving in het algemeen.
Eigenlijk biedt de huidige samenleving een kant-en-klaar verhaal – voor wat in veel gebieden wordt gezien als het normale proces van verhuizen van het ene sociale ‘thuis’ naar het andere: iemand raakt simpelweg zijn belangstelling voor en loyaliteit en toewijding aan een oude ervaring kwijt en gaat verder met een nieuwe. In die zin impliceert een typisch type II-verhaal dat de gewone geloofsverlater geen sterke gevoelens koestert ten aanzien van de vroegere ervaring.
Aangezien de loyaliteit tegenover de organisatie is afgenomen en de organisatie uiteindelijk is verlaten, zal het verhaal van de geloofsverlater gewoonlijk enkele opmerkingen bevatten over de meer negatieve kenmerken of tekortkomingen van de organisatie. De gewone geloofsverlater kan echter ook erkennen dat de ervaring iets positiefs had. Als het geloof gewoon wordt verlaten, wordt eigenlijk normaliter geen uitgebreide rechtvaardiging verlangd. Er zal ook niet een diepgravend onderzoek worden ingesteld naar de oorzaken van en verantwoordelijkheden voor het losmakingsproces.
In het type III-verhaal wordt de rol van de afvallige gedefinieerd. In dit geval keren de ex-leden op drastische wijze hun loyaliteit om en worden ze ‘hardnekkige vijanden’ van de organisatie die ze hebben verlaten. In de termen van Bromley ‘is het verhaal er één waarin de typisch kwaadaardige aard wordt aangetoond van de organisatie die de afvallige heeft verlaten aan de hand van zijn persoonlijke ervaring van gevangenneming en uiteindelijk ontsnapping/redding.’ (The Social Construction of Contested Exit Roles, 36).
De verlaten organisatie zou de afvallige gemakkelijk als verrader kunnen bestempelen. De afvallige gebruikt echter vaak het verhaal van het ‘slachtoffer’ dat of een ‘gevangene’ die zich niet vrijwillig had aangesloten, vooral nadat hij zich heeft aangesloten bij een oppositionele groepering die tegen de organisatie strijdt. de organisatie tegenstaat. Dit impliceert natuurlijk dat de organisatie zelf de belichaming is van een buitengewoon kwaad. Als de afvallige met hulp van de antisektebewegingen lid is geworden van een oppositionele groepering, heeft hij een aantal theoretische hulpmiddelen (waaronder krachtige hersenspoelmetaforen) tot zijn beschikking, waarmee hij precies kan uitleggen waarom de organisatie kwaadaardig is en in staat om haar leden van hun vrije wil te beroven.
Een essentieel punt, ja zelfs, de sleutelgedachte van deze reeks en iets wat media die zich bezighouden met nieuwe religieuze bewegingen en minderheidsreligies in gedachten moeten houden, is dat afvalligen slechts een minderheid van de ex-leden vormen. De meeste ex-leden worden geen strijdlustige tegenstanders van de groepering die zij hebben verlaten, ook bezien zij deze niet als buitengewoon slecht. Zij zijn gewoon blij dat zij weer in de gewone samenleving op kunnen gaan en zouden desgevraagd zeggen dat hun vroegere religie zowel positieve als negatieve kanten had.


Hier is wetenschappelijk bewijs voor. In 1999 heb ik een enquête afgenomen onder voormalige leden van New Acropolis, een esoterische beweging in Frankrijk. Juist omdat New Acropolis zichzelf niet identificeert als een religieuze organisatie, waren er geen privacybezwaren en kon een lijst van ex-leden worden verkregen, die enkel gebruikt werd om geanonimiseerde vragenlijsten te versturen. Ik verzamelde 120 antwoorden, en stelde vast dat 11,7% van de respondenten afvallig was, 16,7% overgelopen was en 71,6% gewoon de beweging had verlaten..
Mijn bevindingen publiceerde ik in Nova Religio, het toonaangevende tijdschrift voor de wetenschappelijke bestudering van nieuwe religieuze bewegingen. Ik merkte op dat mijn resultaten vergelijkbaar waren met die andere wetenschappers hadden verkregen in soortgelijke studies naar ex-leden van groepen die als ‘sekten’ worden bestempeld.
Bij grotere organisaties zoals de Jehovah’s Getuigen is het moeilijker om enquêtes af te nemen, omdat zij miljoenen leden hebben. Als we uitgaan van de normale hoeveelheid religieverlaters, zou het aantal ex-leden in de tienduizenden moeten lopen. Er is echter een manier om vast te stellen dat zelfs bij de Jehovah’s Getuigen de meerderheid gewoon het geloof verlaat en een kleine minderheid afvallig wordt.
Critici van de Jehovah’s Getuigen beweren dat gemiddeld zo’n 70.000 leden per jaar worden uitgesloten of de organisatie verlaten. Geleerden (niet alleen antisektaristen) hebben een bibliografie samengesteld van vijandige boeken en artikelen en mediashows waarin en antisekte-evenementen waarop afvallige ex-getuigen naar buiten treden en de organisatie aanvallen. Ieder jaar komen er enkele honderden afvalligen bij. Wereldwijd zijn er enkele duizenden actief.
Zelfs als we aannemen dat sommige afvalligen alleen in de privésfeer, tegenover familie en vrienden, de Jehovah’s Getuigen belasteren, hoewel de drang van afvalligen is om naar buiten te treden, blijft de conclusie gelden dat slechts een betrekkelijk klein percentage van de voormalige Jehovah’s Getuigen afvallig wordt. Andere zijn overlopers die een goede verstandhouding met de organisatie blijven hebben. (Er zijn voorbeelden van overlopers die bereid zijn ten gunste van de Jehovah’s Getuigen te getuigen in openbare onderzoeken of rechtszaken.) Van de grote meerderheid horen we helemaal niets, wat betekent dat zij gewoon de religie hebben verlaten.
Het is ook belangrijk op te merken dat afvalligen niet alleen een klein percentage van de ex-leden vormen, maar een nog kleiner percentage van degenen die tijdens hun leven deel uitmaakten van een religieuze organisatie. Hieronder vallen niet alleen ex-leden, maar ook leden die nooit zijn weggegaan. Maar de verhalen van de laatsten worden als minder nieuwswaardig beschouwd, of door de media afgedaan als propaganda.
Zelfs voordat media zich afvragen of afvalligen betrouwbaar zijn en hun ervaringen typerend zijn voor die van de leden van een religieuze organisatie, moeten zij in gedachten houden dat de verhalen van afvalligen niet typerend of representatief zijn voor de ervaringen van ex-leden. De meeste ex-leden zijn gewoon weggegaan, met gemengde gevoelens over de Jehovah’s Getuigen of andere groepen die ze eventueel hebben verlaten. Zij kunnen zich niet vinden in de gruwelverhalen of captivity narratives die door afvalligen worden verspreid.