Mijden is een typisch voorbeeld van een religieuze lering en praktijk waarmee seculiere autoriteiten zich niet mogen bemoeien.
door Massimo Introvigne
Artikel 6 van 6. Lees artikel 1, artikel 2, artikel 3, artikel 4 en artikel 5.
Read the original article in English.


Bitter Winter heeft een serie van vijf artikelen gepubliceerd over Jehovah’s Getuigen en mijden. Zij leren dat leden met een goede reputatie, in de meeste gevallen (er zijn uitzonderingen), niet langer om moeten gaan met uitgesloten ex-leden, behalve als zij deel uitmaken van hetzelfde gezin en in hetzelfde huis wonen. Tegenstanders van Jehovah’s Getuigen noemen deze praktijk wreed en onmenselijk en vragen regeringen en rechtbanken soms om deze lering te verbieden.
Ik zal hier de redenen opsommen waarom ik vind dat deze verzoeken zowel onredelijk zijn als gevaarlijk voor de godsdienstvrijheid.
Hoewel de manier waarop Jehovah’s Getuigen mijden in enkele opzichten uniek is, is het al vanaf hun ontstaan kenmerkend voor de monotheïstische religies – het jodendom, het christendom en de islam – dat zij degenen die het geloof hebben verlaten of zijn uitgesloten vanwege ernstige overtredingen strikt afzonderen. Wetenschappers hebben uitgelegd dat de eerste aanhangers van monotheïstische religies omringd werden door polytheïsten en dat ze door het mijden hun prille en kwetsbare religie konden beschermen. Zelfs toen het aantal aanhangers zozeer toenam dat ze de meerderheid gingen vormen, geloofden ze nog steeds dat de integriteit van hun geloof beschermd moest worden.
In de oudheid kenden de joden een strikte vorm van afzondering voor ‘afvalligen’, die praktijk genaamd cherem wordt vandaag de dag in sommige ultraorthodoxe groeperingen nog steeds beoefend. De eerste christenen meden, en tot het midden van de 20e eeuw zijn daarvan sporen te zien geweest in de rooms-katholieke kerk. In sommige moslimstaten worden afvalligen niet alleen afgezonderd, maar krijgen ze ook de doodstraf. De prostestanten die godsdienstvrijheid verdedigden en de staat verzochten zich niet te bemoeien met afvalligen en hen niet te straffen, beschermden toch hun geloofsgemeenschap met strikte vormen van mijden. Deze komen nog steeds voor onder de noemer Meidung onder directe nazaten van de zogeheten radicale reformatie, zoals de amish.
Jehovah’s Getuigen sluiten leden uit die geen berouw hebben van ernstige zonden. Overal ter wereld hebben rechtbanken erkend dat het een schending zou zijn van het fundamentele recht van religies om zichzelf te organiseren zoals zij willen, als rechtbanken zich zouden bemoeien met de procedure die leidt tot uitsluiting. Tegelijkertijd hebben zij erkend dat de religieuze rechterlijke comités van Jehovah’s Getuigen consequent de regels van hun eigen procedure respecteren en dat leden die beschuldigd worden van verkeerd gedrag een eerlijke kans krijgen om gehoord te worden en in beroep te gaan tegen de eerste beslissing die tegen hen genomen wordt.
Leden die formeel afstand hebben gedaan van hun geloof, worden ook gemeden. Sommige critici beweren dat het oneerlijk is dat zij net zo worden behandeld als uitgesloten ex-leden die geen berouw hebben van ernstige zonden. Deze kritiek is gebaseerd op een misverstand. Zoals in alle religies, zijn er ook onder de Jehovah’s Getuigen leden die inactief zijn geworden. Sommige gaan misschien niet meer om met medegelovigen. Deze ‘zwakke’ of ‘afgedwaalde’ leden worden niet gemeden. Aan de andere kant worden wel degenen gemeden die formeel verklaren of laten zien dat zij afstand hebben gedaan van hun geloof, of bekendmaken dat zij zich hebben aangesloten bij een andere religie, atheïst zijn geworden, of lid zijn geworden van een andere groep waarvan de doelstellingen volgens Jehovah’s Getuigen in strijd zijn met de Bijbel. Nogmaals, de Jehovah’s Getuigen zijn hierin niet uniek. De katholieke kerk en andere denominaties maken ook onderscheid tussen degenen die inactief worden en zij die publiekelijk tonen afvallig te zijn; alleen de laatsten worden geëxcommuniceerd.
Wat mijden precies inhoudt wordt ook vaak verkeerd begrepen. Familieleden die in hetzelfde huis wonen worden niet gemeden. Mannen en vrouwen behouden hun normale huwelijksband. Uitgesloten echtgenoten nemen alleen niet meer deel aan religieuze gezinsactiviteiten.


Tegenstanders noemen situaties waarin mannen werden gedwongen hun gezin en huis te verlaten toen zij werden uitgesloten, maar zij ‘vergeten’ hierbij te vermelden dat deze mannen zich gewelddadig of buitensporig immoreel gedroegen. In elke religie zouden zulke gevallen uit huis worden gezet en geen enkele rechtbank zou daar bezwaar tegen maken.
Er zijn ook uitzonderingen. Wanneer iemand zakelijke contacten met uitgesloten ex-leden heeft, blijven deze bestaan. De Jehovah’s Getuigen wordt geleerd dat zij uitgesloten ex-leden in nood altijd moeten helpen (als voorbeeld werd het helpen van een vrouw genoemd wiens auto een lekke band had) en dat dit absoluut hun plicht is als zieke of ouder wordende familieleden hulp nodig hebben. Ouderlingen houden ook in gedachten dat het doel van het uitsluiten en mijden eerder genezing dan straf is. Als de mogelijkheid bestaat, bezoeken zij de uitgesloten ex-leden en proberen zij hen te bewegen tot berouw en terugkeer naar de gemeente. Dit maakt het mijden van Jehovah’s Getuigen heel anders dan de ‘sociale dood’ die geleerden in het begin van de 20e eeuw beschreven in hun studie van de cherem van ultraorthodoxe joden. Het is absoluut verkeerd om het mijden van Jehovah’s Getuigen een ‘sociale dood’ te noemen, zoals sommige tegenstanders doen.
Iemand wordt niet van de ene op de andere dag een Jehovah’s Getuige. Er is een vaste route die leidt naar de doop. Voordat iemand wordt gedoopt moet diegene de belangrijkste leerstellingen en gebruiken van Jehovah’s Getuigen kennen, waaronder uitsluiting en mijden. Critici werpen tegen dat dit weliswaar geldt voor degenen die zich als volwassene aansluiten bij de Jehovah’s Getuigen, maar niet voor degenen van wie de ouders al Getuigen van Jehovah waren toen ze kind waren en die jong gedoopt zijn en later werden uitgesloten. Deze tegenwerping maakt misschien meer indruk op degenen die niet weten dat Jehovah’s Getuigen, in tegenstelling tot andere christelijke organisaties, geen kinderdoop kennen. Minderjarigen kunnen wel gedoopt worden, maar alleen als zij volgens de ouderlingen een leeftijd hebben bereikt waarop ze volwassen genoeg zijn om de basisleerstellingen en gebruiken van het geloof te begrijpen. Er is geen vastgestelde leeftijd, aangezien het per cultuur en individu verschilt wanneer iemand als volwassen genoeg wordt bezien.


Tieners kunnen een ernstige overtreding begaan. Dit blijkt uit het aantal tieners dat in onze moderne samenleving misdrijven begaat (in sommige landen worden zij als volwassenen berecht). Als zij geen berouw hebben, kunnen zij worden uitgesloten. Maar het gebeurt zelden dat een minderjarige wordt uitgesloten. Zelfs als dit gebeurt, blijft een minderjarige thuis wonen en zorg van zijn ouders ontvangen. De ouderlijke plicht vervalt niet.
Is mijden ‘onwettig’? In België en Noorwegen zijn onlangs uitspraken gedaan – waartegen beroepsprocedures aanhangig zijn – waarin werd verklaard dat sommige aspecten van de leer van het mijden boetes en andere maatregelen tegen Jehovah’s Getuigen rechtvaardigen. Dit zijn echter uitzonderingen. Er is een solide verzameling uitspraken die zijn gedaan in verschillende landen en waarin is geconcludeerd dat mijden niet onwettig is. Ik ben het eens met deze uitspraken. Ze zijn gebaseerd op twee redenen.
De eerste reden is dat rechtbanken zich niet mogen bemoeien met onze beslissing om wel of niet om te gaan met iemand met wie we sterke meningsverschillen hebben, of dat nu is vanwege een echtscheiding, zakelijke onenigheid, politiek of religie. Deze beslissing is een uiterst persoonlijk. Een rechtbank kan iemand verplichten om alimentatie te betalen aan zijn ex-partner, maar kan echtgenoten niet verplichten om elkaar te blijven ontmoeten en vrienden te blijven.
De tweede reden is een reactie de tegenwerping van critici dat ze Jehovah’s Getuigen met een goede reputatie niet willen dwingen om te gaan met uitgesloten ex-leden – hoewel ze in sommige rechtszaken juist hierom verzoeken. Ze beweren dat ze rechtbanken en regeringen alleen vragen Jehovah’s Getuigen te verbieden het principe van mijden te onderwijzen. Eigenlijk is dit nog problematischer. Niemand kan serieus betwijfelen of mijden een religieuze praktijk is, die gebaseerd is op de interpretatie van de Bijbel door Jehovah’s Getuigen, en of individuele Getuigen dit doen op basis van hun persoonlijk religieuze geweten. Als zodanig wordt deze praktijk beschermd door hun godsdienstvrijheid.
Mijden wordt duidelijk in de Bijbel onderwezen, door de schrijvers van 1 Korinthiërs 5:13 (‘Verwijder wie kwaad doet uit uw midden.’) en 5:11 (‘Met zo iemand mag u beslist niet eten.’), en 2 Johannes 10-11 (‘ontvang hem (…) niet in uw huis en groet hem niet, want wie zo iemand groet, is medeplichtig aan zijn kwalijke praktijken.’ Alle Bijbelcitaten komen uit de Nieuwe Bijbelvertaling). Sommige christelijke denominaties kunnen beweren dat deze uitspraken verband hielden met de toenmalige sociale omstandigheden en niet langer van toepassing zijn. De Jehovah’s Getuigen zijn het daar niet mee eens. Het is niet aan seculiere rechtbanken om te oordelen over theologische geschillen of vast te stellen wat de ‘juiste’ interpretatie van de Bijbel is.