Naar aanleiding van een onderzoek door de Open Universiteit heeft de minister van Justitie en Veiligheid [sic] aan de Tweede Kamer meegedeeld dat actie ondernemen tegen ‘sociale uitsluiting’ in strijd is met de godsdienstvrijheid en niet reëel.
door Massimo Introvigne
Read the original article in English.
Op 14 december 2023 heeft Nederland zich bij een aantal andere democratische landen geschaard die verklaard hebben dat het zogenoemde ‘mijden’ dat Jehovah’s Getuigen en andere religies doen niet onwettig is en dat de praktijk en het onderwijzen daarvan beschermd worden door internationale en nationale bepalingen over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De minister van Justitie en Veiligheid [sic] heeft in een brief aan de Tweede Kamer uitgelegd waarom het mijden in Nederland niet strafbaar zou moeten worden gesteld.
Door het ‘mijden’ te onderwijzen suggereren de Jehovah’s Getuigen dat hun leden met een goede reputatie niet om zouden moeten gaan met ex-leden die zijn uitgesloten of zich openlijk uit de organisatie hebben teruggetrokken. Familieleden die in hetzelfde huis wonen worden niet gemeden, net zomin als ‘afgedreven’ leden die gewoon inactief zijn geworden en zich niet openlijk hebben teruggetrokken uit de Jehovah’s Getuigen door middel van een verklaring of door zich aan te sluiten bij een andere religie of organisatie waarvan het lidmaatschap volgens de Getuigen onverenigbaar is met Bijbelse leerstellingen.
In sommige landen, waaronder Nederland, hebben antisekte-activisten en anderen die de Jehovah’s Getuigen vijandig gezind zijn, gevraagd om wetgeving waardoor de praktijk van het mijden en het onderwijzen ervan verboden worden. In Nederland is er het Dutch Committee Against JW’s Shunning, dat op 8 maart 2022 een petitie bij het parlement heeft ingediend om het mijden strafbaar te stellen. Sommige parlementsleden steunden het voorstel.
Daarom heeft het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum), een onafhankelijke dienst van het Nederlandse ministerie van Justitie en Veiligheid, de Open Universiteit gevraagd een rapport op te stellen over de aspecten en gevolgen van ‘sociale uitsluiting’ door religieuze gemeenschappen (een breder begrip dan ‘mijden’; het omvat ook andere praktijken dan die van de Jehovah’s Getuigen) en hoe in nationale wetgeving met dit fenomeen wordt omgegaan, zowel in Nederland als in ‘België, [het] Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Noorwegen [en] Zwitserland’ (p. 9 van het rapport). De lijst met landen waarop de Open Universiteit zich moest richten is twijfelachtig. Volgens de vaste rechtspraak in de Verenigde Staten en Canada wordt het ‘mijden’ dat de Jehovah’s Getuigen onderwijzen en doen beschermd door de vrijheid van godsdienst. Vermoedelijk zijn de Verenigde Staten en Canada niet in de lijst opgenomen, omdat ze niet in Europa liggen. In Italië en Duitsland zijn echter soortgelijke uitspraken gedaan; twee grote landen in de Europese Unie.
Het lijkt erop dat degene die de vraag heeft ingediend en de lijst met landen heeft opgesteld de Jehovah’s Getuigen geen warm hart toedroeg. Noorwegen is uitgekozen omdat de provinciegouverneur van Oslo en Viken in 2022 het bestuurlijke besluit (waartegen beroep is aangetekend) nam dat de Jehovah’s Getuigen voor het jaar 2021 niet de overheidssubsidie zouden krijgen, die ze net als in de voorgaande dertig jaar hadden moeten krijgen, omdat ze sommige aspecten van ‘mijden’ verwerpelijk vond. Evenzo kan België gekozen zijn, omdat de rechtbank van Gent de Jehovah’s Getuigen op 16 maart 2021 heeft beboet voor hun praktijk van het mijden. De Gentse uitspraak is in hoger beroep alleen vernietigd, zoals de Open Universiteit terecht opmerkte (p. 138). Hoewel in het rapport het feit vermeld wordt dat het Belgische Hof van Cassatie nog geen uitspraak in de zaak gedaan had, heeft het dat wel gedaan op 19 december 2023: het heeft de uitspraak van het Hof van Beroep bevestigd. Tot slot heeft het opnemen van Zwitserland ertoe geleid dat in het rapport van de Open Universiteit een uitspraak wordt vermeld die ik en anderen bekritiseerd hebben: ‘In juli 2019 heeft de kantonnale rechtbank van Zürich een expert die werkzaam was bij het bureau infoSekta […] vrijgesproken’ (p. 165). Hij had in sarcastische bewoordingen kritiek geuit op het mijden door de Jehovah’s Getuigen. Als Duitsland en andere Europese landen waren meegenomen in het onderzoek, zouden er ook uitspraken zijn aangehaald waarin is geoordeeld dat soortgelijke opmerkingen onjuist of lasterlijk zijn.
Ondanks de manier waarop de vragen waren geformuleerd, is het rapport van de Open Universiteit evenwichtig geworden. Ik had het alleen wel op prijs gesteld als er een aantal kritische opmerkingen waren gemaakt in de bespreking van de door de overheid gesponsorde antisekte-activiteiten in Frankrijk. Het rapport moet geprezen worden, omdat er iets in opgemerkt wordt wat zelden opgemerkt wordt, namelijk dat niet alleen degenen die gemeden worden problemen en lijden ondervinden door het mijden, maar ook degenen die zich om religieuze redenen gedwongen voelen hen te mijden. Ook in de gemeenschap ‘kan er een hoge prijs voor betaald worden’ (p. 26).
Op basis van interviews met leden van verschillende religieuze gemeenschappen en een literatuuronderzoek naar ‘sociale uitsluiting’ wordt in het rapport de conclusie getrokken dat ‘dit fenomeen overal in de samenleving in sociale relaties voorkomt. Derhalve is het niet onwaarschijnlijk dat uitsluiting ook bij religieuze gemeenschappen voorkomt’ (p. 19). In het rapport wordt erkend dat er duidelijk verschillende vormen van ‘sociale uitsluiting’ zijn, maar dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, is om tot precieze definities en classificaties te komen.
Wat betreft de juridische behandeling van ‘sociale uitsluiting’ wordt in het rapport benadrukt: ‘Het autonome bestaan van religieuze gemeenschappen is onontbeerlijk voor het pluralisme in een democratische samenleving en vormt een kernelement van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De staat dient het recht op autonomie van religieuze gemeenschappen te eerbiedigen’ (p. 47). Er wordt opgemerkt dat in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is bepaald dat godsdienstvrijheid niet alleen aan individuen maar ook aan organisaties verleend moet worden, en dat ze de vrijheid moeten hebben om zichzelf te reguleren zoals ze dat willen.
Terecht wordt er in het rapport aan toegevoegd dat het recht op godsdienstvrijheid niet onbegrensd is, criminele activiteiten niet beschermt en moet worden afgewogen tegen andere rechten. Een voorbeeld dat wordt genoemd zijn de rechten van het gezin, die geschonden kunnen worden als echtgenoten die in hetzelfde huis wonen of minderjarige kinderen worden gemeden (p. 183). Dit geldt alleen niet voor de Jehovah’s Getuigen. Zij mijden familieleden die in hetzelfde huis wonen niet. Het kan wel gelden voor ultraorthodoxe joden en andere religieuze gemeenschappen.
‘Een religieuze gemeenschap heeft de vrijheid om zelf de individuele criteria voor aan- en uitsluiting te bepalen’ (p. 67). De religieuze vrijheid van de leden die zich niet kunnen verenigen met de leer van de gemeenschap wordt gegarandeerd door het feit dat het ze de vrijheid hebben om de gemeenschap te verlaten, zich aan te sluiten bij een andere religieuze organisatie of zelfs een nieuwe religie te stichten. ‘Artikel 9 EVRM [Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens] waarborgt [aan de andere kant] niet het recht op het hebben van afwijkende meningen binnen de religieuze gemeenschap waarvan het individu lid is: religieuze gemeenschappen hoeven geen “intern pluralisme” te dulden’ (p. 63). In het rapport wordt erkend dat het mijden in internationale wetgeving niet strafbaar is gesteld en in gerechtelijke uitspraken over het algemeen niet als strafbaar is beoordeeld. Het niet-definitieve bestuurlijke besluit in Noorwegen is een uitzondering. Het is ook niet realistisch om aan te nemen dat rechtbanken de praktijk van ‘sociale uitsluiting’ kunnen verbieden. Die komt in elke gemeenschap voor; niet alleen in religieuze organisaties.
Op basis van het rapport van de Open Universiteit heeft de minister van Justitie en Veiligheid [sic] het parlement gevraagd om mijden niet strafbaar te stellen. Hij herhaalde dat ‘sociale uitsluiting een veel voorkomend maatschappelijk verschijnsel is. Het manifesteert zich in verschillende facetten van het maatschappelijke leven, krijgt doorgaans in fases vorm en kan ook optreden bij religieuze gemeenschappen.’ Hij voegde eraan toe: ‘Vanuit grondrechtelijk perspectief heeft een religieuze gemeenschap zowel een collectieve godsdienstvrijheid als verenigingsvrijheid. Zonder wettelijke grondslag is het de overheid niet toegestaan om zich met het functioneren van een religieuze gemeenschap in te laten. Religieuze gemeenschappen zijn autonoom in het bepalen van de interne organisatie en rechtsstructuur en mogen die overeenkomstig hun religieuze opvattingen invullen.’
De minister concludeerde dat ‘uitsluiting als zodanig niet strafbaar is gesteld in Nederland en dat er tot dusverre geen signalen waren dat een vorm van strafbaarstelling van dit fenomeen aangewezen of van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. De opbrengsten van dit onderzoek [van de Open Universiteit] zijn voor mij een bevestiging dat er geen aanleiding en evenmin reële mogelijkheid is om specifieke strafwetgeving ten aanzien van uitsluiting van individuen door religieuze gemeenschappen te introduceren. Aangezien uitsluiting in principe in elke sociale situatie kan plaatsvinden, is afbakening ervan vrijwel onmogelijk. Het maken van een juridisch bruikbare definitie is daarmee niet reëel. Doordat uitsluiting een veelvoorkomend maatschappelijk verschijnsel is, valt ook te betwisten of uitsluiting op zichzelf een ongewenste gedraging is (…).’
Zoals het rapport van de Open Universiteit suggereerde, is het helpen van mensen die door sociale uitsluiting mentale en andere problemen ondervinden een andere kwestie. De minister stelde dat de regering deze hulp zou moeten financieren door samen te werken met Fier, een centrum dat geweld in giftige relaties bestrijdt. Het is interessant dat in het onderzoeksrapport ook wordt gesuggereerd dat degenen die uitsluiten, en niet alleen degenen die uitgesloten worden, hulp nodig kunnen hebben (p. 29).