Tegenstanders beweren dat ‘zelfs kinderen’ uitgesloten worden. Ze noemen 17-jarigen ook ‘kinderen’, en maken van een zeldzaam (maar begrijpelijk) voorval een groot probleem.
door Massimo Introvigne
Artikel 4 van 6. Lees artikel 1, artikel 2 en artikel 3.
Read the original article in English.


Tegenstanders van Jehovah’s Getuigen vertellen vaak verhalen waarin leden van de organisatie plotseling uitgesloten en gemeden worden. Dan onthullen ze kenmerken van de Jehovah’s Getuigen die voorheen zogenaamd zorgvuldig geheim zijn gehouden. Wat eerst een liefdevolle en zorgzame gemeenschap leek, blijkt nu een wrede en straffende te zijn. Hierbij horen ook horrorverhalen over ‘kinderen’ die uitgesloten zijn en thuis worden gemeden door hun ouders en broers en zussen. We zullen zien dat deze verhalen niet waar zijn, hoewel er in zeldzame gevallen minderjarigen zijn uitgesloten (maar zeker niet thuis zijn gemeden).
Afvalligen en antisekteleden hebben hun eigen agenda. De realiteit is vaak heel anders. Degenen die zich aansluiten bij de Jehovah’s Getuigen weten op voorhand dat zij het risico lopen uitgesloten te worden, als zij zonder berouw ernstige zonden begaan. Zij weten ook dat gemeden worden een gevolg is van uitgesloten zijn. Dit staat absoluut niet in interne richtlijnen die verborgen zijn voor potentiële bekeerlingen. In het vorige artikel van deze serie heb ik uitgelegd wat mijden inhoudt door publicaties van de Jehovah’s Getuigen aan te halen die voor iedereen raadpleegbaar zijn op de officiële website jw.org. Degenen die lid willen worden van de organisatie worden aangemoedigd deze website te bezoeken.
Iemand wordt niet van de ene op de andere dag een Jehovah’s Getuige. Sommige nieuwe religies en bewegingen worden ervan beschuldigd dat zij nieuwe leden aannemen, nadat die slechts één bijeenkomst hebben bezocht of nadat zij kort contact hebben gehad met een voorganger bij een kraam op straat. Jehovah’s Getuigen kunnen hier zeker niet van beschuldigd worden. Integendeel, zij waarschuwen om je niet overhaast te laten dopen. De doop moet alleen ook niet worden uitgesteld, als iemand er klaar voor is. In de studie-uitgave van De Wachttoren van maart 2018 staat bijvoorbeeld dat voordat een kandidaat ‘gedoopt kan worden, (…) hij een geloof [moet] ontwikkelen dat gebaseerd is op nauwkeurige kennis van God, zijn voornemen en zijn regeling voor redding (1 Tim. 2:3-6). Dat geloof zal hem motiveren gedrag te verwerpen waar Jehovah niet blij mee is en te gaan leven naar zijn rechtvaardige normen (Hand. 3:19). Natuurlijk zou iemands opdracht aan God niet geldig zijn als hij zich tegelijkertijd schuldig maakt aan praktijken die Jehovah afkeurt (1 Kor. 6:9, 10). Maar er is nog meer nodig. Iemand die zich aan Jehovah wil opdragen, zal ook onze vergaderingen bijwonen en een zinvol aandeel hebben aan het prediken en het maken van discipelen. Jezus zei dat dit levensreddende werk gedaan zou worden door zijn ware discipelen (Hand. 1:8).’
In de praktijk betekent dit dat iemand eerst een ‘ongedoopte verkondiger’ wordt en daarna in aanmerking kan komen voor de doop. Een ‘ongedoopte verkondiger’ neemt al deel aan het evangelisatiewerk waar Jehovah’s Getuigen om bekend staan en deelt hun leerstellingen met anderen. Zelfs voordat iemand de goedkeuring krijgt om als ‘ongedoopte verkondiger’ mee te doen met activiteiten van de gemeente, moet er een mate van zekerheid zijn dat de persoon in kwestie de basisprincipes van de Bijbel begrijpt, ze accepteert en ernaar leeft. Wanneer iemand gedoopt wil worden, zal er normaal gesproken een bespreking plaatsvinden van twee keer één uur met de ouderlingen van de gemeente. Dit is een soort assessment waarin de ouderlingen proberen vast te stellen of degene die graag gedoopt wil worden zowel de leerstellingen als de gebruiken van de Jehovah’s Getuigen begrijpt. Alleen als de ouderlingen ervan overtuigd zijn dat dit het geval is, komt iemand voor de doop in aanmerking. Welke zonden als ernstig worden beschouwd, en de mogelijkheid dat onberouwvolle zondaars uitgesloten en als gevolg daarvan gemeden worden, horen bij de basisleerstellingen die doopkandidaten moeten kennen en begrijpen.


Tegenstanders werpen tegen dat dit klopt voor degenen die zich als volwassene aansluiten bij de Jehovah’s Getuigen, maar niet voor ‘kinderen’ die geboren zijn binnen de organisatie. Deze tegenwerping kan indruk maken op het publiek in landen waar de meeste christelijke kerken baby’s dopen, ook wel de kinderdoop genoemd. Dat houdt in dat kinderen zo snel mogelijk na hun geboorte worden gedoopt. Dit gebeurt in de rooms-katholieke kerk, de oosters-orthodoxe kerk en veel protestantse kerken, met uitzondering van de denominaties die voort zijn gekomen uit de zogenaamde ‘radicale reformatie’ (die vaak ‘anabaptistisch’ zijn, oftewel ‘zonder kinderdoop’), de baptisten en een paar pinkstergemeenten.
Omdat in veel landen de christelijke meerderheid de kinderdoop als vanzelfsprekend beziet, weten zij waarschijnlijk niet dat Jehovah’s Getuigen die doop niet kennen. Jehovah’s Getuigen horen bij de christelijke minderheid die gelooft dat zij die de kinderdoop toepassen de Bijbel verkeerd interpreteren. In De Wachttoren van 1 oktober 2011 werd er bijvoorbeeld benadrukt: ‘Jezus heeft nooit gezegd dat kinderen gedoopt moeten worden.’ Er werd verder opgemerkt: ‘Iemand die gedoopt wordt, moet dus een discipel van Jezus zijn. Dat betekent dat hij over Jezus heeft geleerd en ervoor gekozen heeft hem te volgen; een keus die een klein kind natuurlijk niet kan maken.’ Er zijn genoeg andere artikelen waarin de Jehovah’s Getuigen de kinderdoop bekritiseren.


Ook al wordt iemand geboren in een gezin van Jehovah’s Getuigen, dat wil niet zeggen dat diegene automatisch wordt gezien als een van Jehovah’s Getuigen. Als kinderen van wie de ouders Jehovah’s Getuigen zijn, zich willen aansluiten bij de organisatie (niet alle kinderen willen dat), volgen ze dezelfde route als ieder ander persoon die gedoopt wil worden. De Wachttoren van 1 juli 2006 richtte zich direct tot kinderen van wie de ouders Jehovah’s Getuigen zijn: ‘Als jongere moet je dan ook beseffen dat noch je ouders noch de ouderlingen in de gemeente je zullen dwingen om gedoopt te worden. De wens om Jehovah te dienen moet uit jezelf komen.’
Critici voeren aan dat zij weleens kinderen van rond de 10 jaar hebben ontmoet die al gedoopt waren. Uit mijn onderzoek en dat van andere wetenschappers naar Jehovah’s Getuigen is gebleken dat dit niet een onbekend, maar wel redelijk zeldzaam fenomeen is. In de huidige samenleving bereiken jongeren de volwassenheid op verschillende leeftijden, omdat er verschillende omstandigheden zijn in de verschillende delen van de wereld. Jehovah’s Getuigen erkennen dit. In de studie-uitgave van De Wachttoren van maart 2018 staat: ‘Natuurlijk is elk kind uniek. Kinderen worden niet in hetzelfde tempo en op hetzelfde moment in het leven volwassen. Sommige zijn al op jonge leeftijd mentaal en emotioneel behoorlijk volwassen wanneer ze aangeven dat ze gedoopt willen worden. Andere zijn misschien pas klaar voor de doop als ze iets ouder zijn. Verstandige ouders zullen hun kinderen dan ook niet onder druk zetten om zich te laten dopen.’ In het boek Jonge mensen vragen – Praktische antwoorden uit 2008 werd de volgende vraag gesteld: ‘Is er een bepaalde leeftijd waarop je je moet laten dopen?’ Het antwoord uit het boek luidt: ‘Leeftijd is niet de belangrijkste factor. Het gaat erom dat je oud genoeg — en geestelijk rijp genoeg — bent om te begrijpen wat de opdracht inhoudt.’
In tegenstelling tot wat critici beweren, zijn de Jehovah’s Getuigen niet de enige die veronderstellen dat een minderjarige volwassen genoeg kan zijn om keuzes te maken die aanzienlijke gevolgen hebben. In sommige landen, waaronder de Verenigde Staten, Engeland en Wales, kunnen minderjarigen als volwassene worden berecht voor ernstige misdrijven zoals moord en seksuele mishandeling, als de rechtbank ervan overtuigd is dat hun cognitieve en morele vermogens voldoende ontwikkeld waren ten tijde van het misdrijf.
De rooms-katholieke kerk past de kinderdoop toe en stelt begrip van het geloof niet als voorwaarde om gedoopt te kunnen worden, maar verklaart wel diegenen heilig die heldhaftige morele en religieuze daden hebben verricht. Honderden minderjaren zijn heiligverklaard, zelfs zonder dat er sprake was van martelaarschap. In het dagblad van de Italiaanse katholieke bisschoppen stond dat in 1981 de Congregatie voor de Heilig- en Zaligsprekingsprocessen verklaarde dat sommige minderjarigen al op 7-jarige leeftijd bewust kunnen beslissen om Gods plan voor hen te accepteren of af te wijzen en daarom voor heiligverklaring in aanmerking kunnen komen. Als ze aan de ene kant van het spectrum aan menselijke mogelijkheden volwassen genoeg worden beschouwd om als meerderjarige terecht te staan voor ernstige misdrijven en aan de andere kant van het spectrum volwassen genoeg worden beschouwd om heiligverklaard te worden voor vrome daden, dan kunnen ‘sommige’ minderjarigen zeker ook gedoopt worden als volwassen gelovigen in christelijke organisaties, zoals die van de Jehovah’s Getuigen, die geen kinderdoop kennen.


Tegenstanders wijzen ook op de trieste situatie waarin minderjarigen verkeren die uitgesloten zijn en gemeden worden. Net zoals wereldlijke autoriteiten minderjarigen berecht voor misdrijven – als ze al niet als volwassene berecht worden dan wel in jeugdrechtbanken, hebben veel religies voorschriften om minderjarigen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige overtredingen uit de gemeenschap te verwijderen. Bij de Jehovah’s Getuigen bestaat ook de mogelijkheid dat een minderjarige wordt uitgesloten, maar dit gebeurt zelden.
Onlangs is hierover een discussie ontstaan in Noorwegen. Zoals vermeld in het eerste artikel van deze serie, heeft de provinciegouverneur van Oslo en Viken het bestuurlijke besluit genomen om de Jehovah’s Getuigen de overheidssubsidie voor het jaar 2021 te weigeren, vanwege het mijden. Aanleiding voor dit besluit was een brief van twee afvallige ex-leden en een anonieme criticus. Toen ze beroep aantekenden, haalden de Jehovah’s Getuigen aan dat in de afgelopen vijf jaar in Noorwegen slechts één minderjarige van 17 jaar is uitgesloten. Een 17-jarige een ‘kind’ noemen heeft propagandawaarde, maar is niet juist. Een van de afvallige ex-leden zei op zijn beurt dat hij ‘informatie had gekregen’ over vijf gevallen van minderjarigen die in Noorwegen zijn uitgesloten (het is niet duidelijk wanneer precies), maar ‘zij wensen anoniem te blijven’. We moeten het dus met zijn verklaring doen.
Het is waar dat minderjarigen uitgesloten kunnen worden, maar dat gebeurt niet vaak. Als ze al uitgesloten worden, worden ze thuis niet door hun ouders en broers en zussen gemeden. Ze mogen zelfs thuis nog meedoen aan Bijbelstudieactiviteiten, hoewel ze begrijpelijkerwijs geen ‘verkondigers’ meer zijn en het geloof van de Jehovah’s Getuigen niet meer met anderen delen. In De Wachttoren van 15 november 1988 werd onderwezen dat ouders die een uitgesloten dochter of zoon hebben ‘nog steeds verantwoordelijk [zijn] voor hun kind, ook al komt hij [sic] er niet meer voor in aanmerking een niet-gedoopte verkondiger te zijn of zelfs al wordt hij na zijn doop wegens kwaaddoen uitgesloten. Net zoals zij ermee zullen voortgaan hem voedsel, kleding en onderdak te verschaffen, moeten zij ermee voortgaan hem te onderwijzen en streng te onderrichten in overeenstemming met Gods Woord (Spreuken 6:20-22; 29:17). Liefdevolle ouders kunnen er derhalve regelingen voor treffen een huisbijbelstudie met hem te houden, ook al is hij uitgesloten. Misschien zal de corrigerende raad het beste tot hem doordringen wanneer zij met hem alleen studeren. Of zij kunnen besluiten dat hij mee kan blijven doen met de gezinsstudieregeling. Ook al is hij de verkeerde weg opgegaan, zij zien graag dat hij evenals de verloren zoon in Jezus’ illustratie tot Jehovah terugkeert.’