Er bestaan een aantal fabels over mijden. Er gelden uitzonderingen, bijvoorbeeld voor familieleden die in hetzelfde huis wonen. Het is pijnlijk voor zowel degenen die mijden als degenen die gemeden worden. Het doel ervan is om zowel de gelovigen te beschermen als de zondaar tot berouw aan te zetten.
door Massimo Introvigne
Artikel 3 van 6. Lees artikel 1 en artikel 2.
Read the original article in English.


Wat is mijden? Voor uitleg hierover baseren de media zich vaak op verhalen van afvallige ex-leden. Zoals ik in een ander artikel heb uitgelegd, worden niet alle ex-leden van een religie afvallig; in feite worden de meesten dat juist niet. Religiewetenschappers gebruiken de term ‘afvalligen’ als een technische term om de ex-leden aan te kunnen duiden die strijdlustige tegenstanders worden van de religie die ze verlaten hebben. Omdat zij zich aangesloten hebben bij een groep tegenstanders, dat als doel heeft hun vroegere religie te bekritiseren en, indien mogelijk, te vernietigen, zijn hun verhalen weliswaar populair, maar ook duidelijk bevooroordeeld. Sociologen omschrijven die verhalen vaak als ‘gruwelverhalen’. Ze worden primair als wapens gebruikt tegen hun voormalige religie.
Vooraanstaande wetenschappers op het gebied van nieuwe religieuze bewegingen geloven niet dat alles wat een afvallige zegt per definitie niet waar is. Verhalen van afvalligen moeten beschouwd en bestudeerd worden. Maar zeker niet alles wat afvalligen zeggen is waar, en als zij als enige bron over een religie zouden worden geraadpleegd, leidt dat alleen maar tot bevooroordeelde, zo niet karikaturale opvattingen.
Dit geldt ook voor de ervaringen die verteld worden over het mijden. Zoals een vooraanstaande wetenschappers op het gebied van de Jehovah’s Getuigen, George Chryssides, heeft opgemerkt, vertellen afvallige ex-leden en zelfbenoemde sektedeskundigen die zich baseren op die getuigenissen, soms verhalen die variëren van ‘onwaarschijnlijk’ tot ‘absurd’.
Wat gebeurt er echt? Als een voormalige Getuige uitgesloten is of zich heeft teruggetrokken – in het vorige artikel van deze serie heb ik uitgelegd wat dit inhoudt, wordt de volgende, eenvoudige mededeling gedaan tijdens een doordeweekse bijeenkomst van de gemeente: ‘X is niet langer een van Jehovah’s Getuigen.’
In sommige van de ‘gruwelverhalen’ van afvalligen die Chryssides aanhaalde, wordt gedaan alsof het uitgesloten ex-lid ‘uit het ouderlijk huis werd gezet met slechts een paar persoonlijke bezittingen, zoals een oude bestelauto, en geen geld voor benzine, en (…) als gevolg daarvan onder een brug moest slapen.’ Dit zou misschien een dramatisch scenario kunnen zijn voor een film, maar het klopt niet.


Op de pagina Veelgestelde vragen, die in 2020 is gepubliceerd op de officiële website van de Getuigen, jw.org, staat het volgende: ‘Wat als een man uitgesloten wordt maar zijn vrouw en kinderen nog steeds Getuigen van Jehovah zijn? De religieuze band met zijn gezin verandert, maar de bloedband blijft.’ In het boek Blijf in Gods liefde, dat de Getuigen in 2008 hebben uitgegeven, staat: ‘Aangezien (…) uitsluiting de gezinsbanden niet verbreekt, kan de normale dagelijkse gang van zaken in het gezin gewoon doorgaan. Maar door zijn [sic] gedrag heeft hij ervoor gekozen de geestelijke band tussen hem en de gelovige gezinsleden te verbreken. Loyale gezinsleden kunnen dus geen geestelijke omgang meer met hem hebben. Als de uitgeslotene bijvoorbeeld thuis is als de gezinsaanbidding gehouden wordt, zal hij daar niet aan deelnemen.’
In De Wachttoren van 15 april 1991 staat: ‘Als zich in een christelijk huisgezin een uitgesloten familielid bevindt, dan zal deze persoon nog steeds opgenomen zijn in de normale dagelijkse contacten en activiteiten van dat huishouden.’
Dit is geen nieuwe ontwikkeling. In de Engelse editie van De Wachttoren van 1 augustus 1974 [en de Nederlandse van 15 november 1974] werd al uitgelegd: ‘Aangezien bloed- en huwelijksbanden niet door een gemeentelijke uitsluitingsbeslissing worden verbroken, verdient de situatie binnen de gezinskring speciale aandacht. Een vrouw wier echtgenoot is uitgesloten, wordt niet ontheven van het schriftuurlijke vereiste zijn positie als hoofd over haar te respecteren; een dergelijke ontheffing vindt alleen plaats als haar man sterft of indien zij op schriftuurlijke gronden van hem is gescheiden (Rom. 7:1-3; Mark. 10:11, 12). Een gehuwde man wordt evenzo niet ontheven van zijn verplichting zijn vrouw als „één vlees” met hem lief te hebben, ook al zou zij uitgesloten zijn (Matth. 19:5, 6; Ef. 5:28-31).’
In de editie van De Wachttoren van 15 april 1988 werd nogmaals gezegd: ‘Een man die wordt uitgesloten of die zich terugtrekt, kan dus best nog bij zijn christelijke vrouw en getrouwe kinderen wonen. Respect voor Gods oordelen en de door de gemeente ondernomen actie zal de vrouw en kinderen ertoe brengen te erkennen dat hij door zijn handelwijze de geestelijke band die er tussen hen bestond, heeft veranderd. Maar aangezien het feit dat hij werd uitgesloten, geen einde maakt aan hun bloedband of de huwelijksverhouding, kunnen de normale gezinsgenegenheden en -contacten voortduren.’
In de op sensatiegerichte verhalen van afvalligen wordt soms verteld over gevallen waarin uitgesloten partners of volwassen kinderen door hun familieleden gedwongen werden het huis te verlaten, ondanks deze duidelijke richtlijnen. Uit nader onderzoek bleek echter dat het bij deze incidenten niet ging om meningsverschillen over religie, maar om gewelddadige personen met wie samenwonen voor gezinsleden onmogelijk of zelfs gevaarlijk was vanwege hun neiging tot geweld, dronkenschap of buitensporig of opzettelijk provocerend gedrag. Sommige van hen werden juist uitgesloten vanwege hun gewelddadige gedrag, maar ze ‘vergeten’ gemakshalve dit detail in hun verhalen op te nemen. In zulke gevallen zou de gewelddadige persoon door familieleden van elke religie uit huis worden gezet, en geen enkele rechtbank zou daar bezwaar tegen maken.
Dit wil niet zeggen dat de Jehovah’s Getuigen mijden niet serieus nemen. Het betreft ook familieleden die niet in hetzelfde huis wonen. In dezelfde uitgave van De Wachttoren van 15 april 1988 werd uitgelegd dat, in tegenstelling tot de situatie bij familieleden die in hetzelfde huis wonen, ‘de situatie anders is als de persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, een familielid buiten de directe gezinskring is en niet in hetzelfde huis woont. Het zou misschien mogelijk zijn praktisch geen contact met het familielid te hebben. Zelfs al zouden enkele familieaangelegenheden contact vereisen, dan zou dat stellig tot een minimum beperkt gehouden worden.’


Hetzelfde geldt voor zakelijke contacten met uitgesloten of teruggetrokken ex-leden. Jehovah’s Getuigen worden niet gevraagd om deze contacten te verbreken, maar ze krijgen de raad om het contact te beperken tot werkgerelateerde zaken en met name gesprekken over het geloof te vermijden. Het overduidelijk negeren van deze aanwijzingen kan op zichzelf al een reden zijn voor gerechtelijke stappen; Jehovah’s Getuigen zouden verwijzen naar wat er over afvalligen geschreven staat in 2 Johannes 11: ‘wie zo iemand groet, is medeplichtig aan zijn kwalijke praktijken.’
Chryssides merkte op: ‘Uitsluiting is niet bedoeld om ongevoeligheid aan te wakkeren.’ Hij haalt uit De Wachttoren een voorbeeld aan van een uitgesloten vrouw wiens auto een lekke band had. In dit geval kregen de leden van de gemeente de raad om haar te helpen, en hun werd verteld dat het ‘onnodig onvriendelijk en onmenslievend [zou] zijn’, als ze zouden weigeren te helpen. Het zou ook ‘een onevenwichtigheid’ zijn in de zienswijze ten opzichte van mijden. Dit is zelfs nog meer waar, als ernstig zieke of ouder wordende uitgesloten familieleden hulp nodig hebben. De Jehovah’s Getuigen leren dat mijden ze niet ontheft van de plicht om voor hun familie te zorgen. Dit laat het verschil zien tussen het mijden van de Jehovah’s Getuigen en de ‘sociale dood’ die ultraorthodoxe joodse groeperingen kennen, zoals besproken in het eerste artikel van deze serie. De uitdrukking ‘sociale dood’ werd vroeg in de 20e eeuw bedacht door wetenschappers op het gebied van het judaïsme om deze vorm van cherem onder ultraorthodoxe joden aan te duiden. Er is geen grond om deze term met betrekking tot de Jehovah’s Getuigen te gebruiken. De term wordt door afvalligen en antisekteleden slechts gebruikt om indruk te maken op de media en haar lezers.
Jehovah’s Getuigen erkennen dat mijden pijnlijk is. In de studie-uitgave van De Wachttoren van oktober 2017 werd bijvoorbeeld gezegd dat ‘hoewel dat pijn kan doen, moeten we onnodig contact met een uitgesloten [niet thuiswonend] familielid via de telefoon, berichtjes, brieven, e-mails of sociale media vermijden.’
Aan de andere kant voelen niet alleen de uitgesloten ex-leden die pijn. Hoewel het niet wordt vermeld in de berichten van antisekteleden en afvalligen, zijn wetenschappers die ook Jehovah’s Getuigen met een goede reputatie hebben geïnterviewd (in plaats van alleen afvalligen), zich ervan bewust hoe pijnlijk het voor hen is als een familielid of een goede vriend wordt uitgesloten. Het mijden op zich is al pijnlijk, maar dat zien de Jehovah’s Getuigen als een Bijbelse verplichting. De redenen voor uitsluiting kunnen het extra pijnlijk maken. Bijvoorbeeld als een gewelddadige echtgenoot uitgesloten wordt, omdat hij zijn vrouw schaamteloos slaat of haar zonder wroeging ontrouw is.


Jehovah’s Getuigen zien duidelijke aanwijzingen voor het mijden in de Bijbel, met name in 1 Korintiërs 5:9-13 en 2 Johannes 9-11. Als bewijs hiervoor halen de Getuigen gerespecteerde historici aan die duidelijk stellen dat mijden ook in de eerste eeuwen door christenen werd toegepast, zoals ik in het eerste artikel van deze serie heb aangehaald. Zij menen dat het niet juist is om dit Bijbelse voorschrift te veranderen of te negeren. Zij zijn er ook van overtuigd dat in de Bijbel niets geleerd wordt wat schadelijk is en dat het goddelijke plan een plan van liefde is. Hoe pijnlijk het ook is, mijden heeft als doel om niet alleen de gelovigen te beschermen maar ook de zondaar te helpen tot bezinning te komen en berouw te tonen. Als de bezoeken niet worden geweigerd, kunnen ouderlingen uitgesloten personen bezoeken om ze raad te geven in de hoop dat ze berouw zullen hebben en terug zullen keren.
Zelfs tegenstanders geven toe dat een groot deel van de uitgesloten ex-Jehovah’s Getuigen uiteindelijk wordt hersteld. Zij speculeren dat zij alleen vragen om hersteld te worden, omdat ze dan niet langer gemeden worden en niet omdat zij overtuigd zijn van de leer en praktijken van de Jehovah’s Getuigen. Ik vraag me af hoe tegenstanders dat kunnen weten. Uiteindelijk is dit een filosofische kwestie die zo oud is als de mensheid zelf. Is het berouw van uitgesloten Jehovah’s Getuigen oprecht of tonen ze het alleen maar om de gevolgen van uitsluiting te vermijden? Respecteren wij wetten omdat wij goede burgers zijn of omdat wij straf willen vermijden? Wie kan dat zeker weten?