BITTER WINTER

De twee Noord-Europese landen lieten onderzoeksrapporten opstellen over dit onderwerp, die grotendeels openbaar zijn gemaakt. Zowel de gebruikte methodologie als de conclusies zijn bezwaarlijk.

door Holly Folk

Tweede artikel in een serie van vier artikelen. Lees artikel 1artikel 2, artikel 3 en artikel 4.

Read the original article in English.

The Dutch Report, 2019.
Het Nederlandse Rapport, 2019.

In het vorige artikel besprak ik problemen die naar voren kwamen in het deel van het onderzoek van de Australische Koninklijke onderzoekscommissie naar institutionele reacties op seksueel kindermisbruik dat te maken had met Jehovah’s Getuigen. In dit vervolgartikel zal ik vergelijkbare onderzoeksrapporten bespreken uit België en Nederland, die beïnvloed zijn door de Australische onderzoekscommissie. Het publiceren van de onderzoeken in België en Nederland heeft een vuur aangestoken dat zich in razend tempo over de wereld verspreidt. Deze kwestie is actief opgepikt in de Verenigde Staten en enkele andere landen met een campagne en de voortdurende beschuldiging dat er een grote doofpotaffaire onder Jehovah’s Getuigen bestaat.

De onderzoeken in België en Nederland verschillen op één belangrijk punt van het Australische onderzoek. Ze richtten zich alleen op Jehovah’s Getuigen, terwijl het Australische onderzoek gericht was op seksueel misbruik bij een groot aantal religieuze en niet-religieuze instellingen.

Vanaf 2017 zijn er een aantal artikelen gepubliceerd in een Nederlandse krant genaamd Trouw, wat ‘Waarheid’ betekent. Die landelijke krant functioneert met steun van de Gereformeerde Kerk in Nederland. Met andere woorden, die krant heeft een actieve band met een geloof. In de artikelen werd de organisatie van Jehovah’s Getuigen ervan beschuldigd gevallen van seksueel misbruik in de doofpot te stoppen of te verbergen. De journalisten werkten nauw samen met op zijn minst één activistische organisatie van voormalige Jehovah’s Getuigen, Reclaimed Voices. Die organisatie beweerde van meer dan tweehonderd ex-leden klachten te hebben ontvangen. Vanwege deze artikelen werden twee verschillende onderzoeken gestart in Europa in de laatste paar jaar.

Eén onderzoek werd verricht door het Informatie- en Adviescentrum inzake de Schadelijke Sektarische Organisaties (IACSSO). Dat is een Belgische antisektarische organisatie. Het IACSSO-rapport haalde de krantenartikelen die in Nederland waren gepubliceerd, aan als reden voor een onderzoek naar de activiteiten van de organisatie van Jehovah’s Getuigen in België. De voornaamste basis van het Belgische rapport was dus de serie artikelen in Trouw.

De auteurs van het IACSSO beweerden dat bij de onderzoeken in Nederland drie klachten naar voren waren gekomen, waarbij mogelijk sprake was van een link met België. Deze drie gevallen zijn naar verluidt eigenlijk vanuit Nederland gemeld door Reclaimed Voices. De onderzoekers van het IACSSO betoogden dat op basis daarvan een onderzoek moest worden ingesteld, en dat de aanbevelingen van het Australische onderzoek in België zouden moeten worden overgenomen.

Toch werd er weinig informatie gevonden of ontdekt in het Belgische onderzoek, dat zich voornamelijk baseerde op de krantenartikelen. In plaats daarvan werden er in het rapport allerlei denigrerende uitlatingen gedaan over de organisatie van Jehovah’s Getuigen in het algemeen die niets met het onderwerp misbruik te maken hadden. Het is lastig om het Belgische rapport te beoordelen, omdat er weinig eigen onderzoek gedaan is of er weinig gegevens over België zijn.  Dat het document een teleurstelling is in vergelijking met wat er was beloofd is nog zwak uitgedrukt. Het rapport voldoet niet eens aan de standaardeisen voor sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Het Belgische onderzoek werd als eerste uitgevoerd en vrijgegeven. Het verscheen vóór het Nederlandse onderzoek. Dus is er sprake van een overlap in de manier waarop het is opgesteld en naar voren wordt gebracht. Het kan verwarrend zijn om het ene rapport zonder het andere te lezen, omdat zowel de Belgische als de Nederlandse rapporten verwijzen naar het onderzoek dat in het andere land is gedaan. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de onderzoeken elkaar staven, maar bij nadere beschouwing blijkt dat ze zo zijn opgezet dat ze elkaar ondersteunen.

Het onderzoek van het IACSSO werd verricht in samenwerking met het Belgische parlement. Evenzo steunde de overheid het onderzoek in Nederland, dat werd uitgevoerd door een team van wetenschappers van de Universiteit Utrecht. Hun rapport is getiteld ‘Seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen de gemeenschap van Jehova’s Getuigen’. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, met behulp van overheidsinstanties die er in Nederland van worden beschuldigd de wetenschap politiek te hebben beïnvloed.

De onderzoekers beweren in de Utrechtse studie 751 aanklachten te hebben onderzocht.  Net zoals bij de studie van de onderzoekscommissie in Australië (besproken in het eerste artikel van deze serie) werd dit getal al snel door de media verdraaid door te beweren dat er in de Nederlandse samenleving meer dan zevenhonderd Jehovah’s Getuigen vrij rondliepen die seksueel misbruik hadden gepleegd. Samen met collega’s heb ik deze studie beoordeeld. Onze bespreking is te  vinden op de website van de Nederlandse Rijksoverheid.

Het Nederlandse onderzoek bestond uit twee onderdelen. Ten eerste werd er gebruikgemaakt van een online vragenlijst. Daarnaast was er een e-mailadres waarnaar deelnemers hun reacties konden mailen. Merk op dat het onderzoek niet zozeer een vragenlijstonderzoek was, maar eerder een uitnodiging aan mensen om hun klachten in te sturen.

De Utrechtse onderzoekers hebben een aantal zeer twijfelachtige beslissingen genomen tijdens deze studie. Ten eerste hebben ze de reacties niet nagetrokken om te controleren of ze bruikbaar waren. In plaats daarvan hebben zij besloten alle reacties te gebruiken, volledig of onvolledig en ongeacht hun geloofwaardigheid. En zij hebben ervoor gekozen iedere reactie als een aparte, schijnbaar geldige beschuldiging te beschouwen.

De ‘751 aanklachten’ staan dus voor alle reacties die zijn binnengekomen via beide communicatiekanalen – de vragenlijst en het e-mailadres. Dit wijkt enorm af van de standaardwerkwijze bij onderzoek. Ethische toetsingscommissies overal in de wereld raden aan speciale voorzorgsmaatregelen te nemen bij het verzamelen van elektronische gegevens. ‘Werving’ en ‘verificatie van deelnemers’ zijn bekende problemen bij elektronisch vragenlijstonderzoek, omdat gegevensvervalsing makkelijk plaats kan vinden.

Onvolledige reacties werden geaccepteerd als aanklachten. Als de internetverbinding van een deelnemer wegviel tijdens het invullen van de vragenlijst en deze opnieuw zijn antwoorden moest indienen, werd iedere poging om antwoorden in te sturen beschouwd als een geldige beschuldiging van een ander persoon. Sterker nog, de Jehovah’s Getuigen overlegden in de rechtbank een beëdigde verklaring van een Getuige die dit meemaakte toen zij de online vragenlijst probeerde in te vullen. De verweerster, die zelf slachtoffer is van misbruik, ontdekte toen haar sessie ‘werd onderbroken’ dat haar opeenvolgende pogingen om de vragenlijst af te ronden werden geteld als meerdere aanklachten.

De Utrechtse onderzoekers hielden er ook geen rekening mee dat de beschuldigingen mogelijk vals waren. De Jehovah’s Getuigen zijn controversieel voor mensen die hun religie niet begrijpen. Het is niet heel moeilijk voorstelbaar dat kwaadwillenden het onderzoek gebruikten om valse informatie te verspreiden. Maar de kenmerken van het Utrechtse onderzoek nodigden trollen zo goed als uit om denigrerende opmerkingen op te schrijven over de organisatie van Jehovah’s Getuigen. Omdat ik bekend ben met de eisen van ethische toetsingscommissies, voel ik aan dat bij deze onderzoeken het ethische toezicht volledig ontbrak.

Een ander punt is dat de Belgische en Nederlandse onderzoeken, net zoals het eerdere Australische onderzoek, uitgingen van het idee dat misbruik in het gezin zou kunnen en moeten worden geschaard onder institutioneel misbruik. Seksueel misbruik in het gezin is in elke situatie een zeer zwaar onrecht. Maar zoals ik in mijn eerste artikel naar voren heb gebracht, moeten de echte cijfers van misbruik onder Jehovah’s Getuigen vergeleken worden met misbruikcijfers onder de gehele bevolking. Tot nu toe is er geen bewijs dat misbruik vaker voorkomt onder Jehovah’s Getuigen of dat zij vaker verzuimen misbruik in gezinnen te melden dan niet-Getuigen.

Een extra punt van zorg over de Utrechtse studie, dat ook geldt voor de Belgische en Australische, heeft te maken met het zeer lage aantal mensen dat voor deze onderzoeken is geïnterviewd. De IACSSO-studie bevat geen enkele persoonlijke ondervraging. U herinnert zich misschien nog wel dat er in de Australische studie een lagere maatstaf werd gehanteerd bij de beoordeling van informatie verkregen tijdens ‘besloten zittingen’, en dat er slechts twee slachtoffers formeel zijn ondervraagd in aanvulling op de anderen die zijn gehoord tijdens ‘besloten zittingen’. De Nederlandse onderzoekers hebben slechts tien personen geïnterviewd in aanvulling op hun vragenlijstonderzoek. Van de tien geïnterviewden zijn er vier niet als Jehovah’s Getuigen opgevoed. Waarschijnlijk spraken zij over incidenten waarbij Jehovah’s Getuigen geen enkele rol hebben gespeeld. Van de tien gevallen waren er zeven meer dan vijf jaar oud op het moment van onderzoek. Als het in elk van deze gevallen gerechtvaardigd was aangifte bij de politie te doen, waarom is dit dan niet gedaan tijdens het onderzoek en waarom is dit nog steeds niet gedaan?

Er kleven nog andere problemen aan alle drie de rapporten. Er is sprake van ophitsing en samenzwering door antisektarische organisaties en activisten, die informatie doorgaven aan de respectievelijke overheden en die erop aandrongen dat er onderzoeken zouden plaatsvinden. In geen van deze onderzoeken zijn er vragen gesteld over de betrouwbaarheid van die informatie.

Daarnaast zijn de overeenkomsten tussen de rapporten verontrustend. Ik geef les in academisch schrijven en zie het wanneer teksten te veel met elkaar overeenstemmen.  Toen ik het Belgische en Nederlandse rapport zag, was mijn eerste reactie: ik zou aan de eerlijkheid van mijn studenten twijfelen, als twee van hen mij deze documenten zouden geven en zouden beweren dat ze die zelf hebben geschreven. De opbouw en argumentatie van de rapporten is identiek, en gedeelten van de tekst lijken zo sterk op elkaar dat het er bijna uitziet alsof er vanuit het ene rapport naar het andere geknipt en geplakt is.

Jehovah’s Getuigen zijn opzettelijk vernederend geframed in al deze teksten. Daarnaast worden dezelfde argumenten gebruikt. Deze rapporten wijden meer tekst aan negatieve omschrijvingen van de religie van Jehovah’s Getuigen dan aan de aanklachten over seksueel misbruik. Onder andere is er de aanhoudende beschuldiging dat Jehovah’s Getuigen een ‘gesloten gemeenschap’ vormen, wat naar mijn mening om twee redenen onjuist is. Het is onjuist vanwege de term ‘gesloten’ groepen en het is onjuist om Jehovah’s Getuigen als gesloten te presenteren.

‘Gesloten groepen’ is een typering die functioneert als een generieke omschrijving. Het is een sociologisch paradigma, dat veel sociologen overtrokken vinden. Hoewel het handig is om gegevens met vergelijkbare kenmerken te organiseren, zijn sociale typologieën nooit bedoeld om te voorspellen of uit te leggen hoe een religieuze groep zich zal gedragen.

Het is daarnaast onjuist om de Jehovah’s Getuigen neer te zetten als een ‘gesloten’ groep.   ‘Permeabiliteit’ bestaat op persoonlijk niveau, zelfs in groepen met sterke sociale grenzen. Het is gewoonweg niet waar dat Getuigen geen gewone omgang hebben met de buitenwereld. Zij zijn mensen die een onderneming hebben, die actief deelnemen aan de samenleving. Ze leven niet in een soort bunker, waarin ze niet met de wereld kunnen communiceren. Er zijn duidelijk gezinnen en individuen die veel hechter verbonden zijn met het sociale netwerk van de organisatie van Jehovah’s Getuigen, maar zelf heb ik vrienden die Jehovah’s Getuigen zijn. We kunnen samen koffie drinken of hamburgers eten, en zelfs samen bier drinken.

Het causaal verband tussen religie en seksueel misbruik is niet duidelijk. In deze rapporten wordt aangenomen dat een sterke geloofsovertuiging leidt tot meer misbruik.  Dit is echter gebaseerd op stereotypen en gaat voorbij aan het feit dat misbruik inherent is aan de moderne samenleving. Sterker nog, de sociale standpunten van een religieuze organisatie als die van Jehovah’s Getuigen zouden weleens de mogelijkheid tot seksueel misbruik kunnen verkleinen. In de meeste gevallen vindt religieus misbruik plaats omdat daar een gelegenheid voor is. Conservatieve religies scheiden vaak de seksen, meisjes weghoudend van jongens en mannen en kinderen weghoudend van informele kennissen. Het is ook heel belangrijk om in gedachte te houden dat Jehovah’s Getuigen geen activiteiten voor kinderen hebben zoals zondagsscholen en zomerkampen. Er zijn dus minder kansen voor misbruik in een religieuze setting.

Iemand zou zich terecht af kunnen vragen waarom er zoveel negatieve informatie in deze onderzoeken is opgenomen die niet relevant is voor de kwestie misbruik. Jehovah’s Getuigen worden over het algemeen voorgesteld als afwijkend vanwege hun conservatieve geloofsovertuiging. Toch hebben veel andere religies soortgelijke visies, ook met betrekking tot gender en uitsluiting. Mijn beide grootouders werden verstoten toen zij in de jaren dertig van de twintigste eeuw niet trouwden volgens hun geloofstradities, dus dit begrijp ik persoonlijk. Mijn grootouders waren geen Jehovah’s Getuigen.

Samenvattend, de Belgische en Nederlandse onderzoeken wijzen ten onrechte de Jehovah’s Getuigen aan als een organisatie die bij uitstek gevoelig is voor het verkeerd omgaan met gevallen van seksueel misbruik. De rapporten zijn gebaseerd op sensatiejournalistiek, gebrekkige sociaalwetenschappelijke onderzoeksgegevens en misverstanden over de aard van de organisatie van Jehovah’s Getuigen. Hun aanbevelingen zijn niet gericht op het voorkomen van misbruik, maar op het beperken van religieuze praktijken. Het zou heel onverstandig zijn politieke beslissingen te nemen op basis van deze onderzoeken.