In de podcast van The Telegraph wordt beweerd dat er geheime lijsten bestaan met de namen van seksueel misbruikers en dat deze lijsten aan de autoriteiten en advocaten van de slachtoffers onthuld moeten worden.
door Massimo Introvigne
Artikel 5 van 5. Lees artikel 1, artikel 2, artikel 3, artikel 4 en artikel 5.
Read the original article in English.

De podcast van The Telegraph, ‘Bel Bethel’, bouwt op naar een crescendo. Het publiek wordt meegevoerd naar de opzienbarendste onthulling. Er wordt beweerd dat de Jehovah’s Getuigen in verschillende landen ‘geheime databases’ bijhouden met de namen van alle leden die beschuldigd zijn van seksueel misbruik. Ons wordt verteld dat zij weigeren deze lijst te onthullen aan de autoriteiten. The Telegraph suggereert dat – in potentie – er talloze slachtoffers voorkomen kunnen worden, als de Jehovah’s Getuigen dit wel zouden doen.
In de podcast wordt gesteld dat niet alleen de autoriteiten een gerechtvaardigd belang hebben bij het verkrijgen van deze lijsten. Een Amerikaanse advocaat wordt gepresenteerd als held. Het was hem gelukt om middels een dagvaarding de – in kartonnen dozen verpakte – lijsten van zijn land in bezit te krijgen. Hoewel hij ze via een conservatoir bevelschrift had verkregen, was hij niet bevoegd ze te gebruiken om mogelijke slachtoffers op te sporen. Uiteindelijk moest hij ze middels een schikking teruggeven.
Zo ontstaat een opwindend verhaal: geheimen, seks en mysterieuze dozen die ‘de waarheid’ bevatten, maar waarvan de inhoud niet onthuld kan worden. Zoals in elk goed verhaal zijn er slechteriken, in dit geval de Jehovah’s Getuigen die niet willen dat de waarheid aan het licht komt. Daarnaast is er een held, de Amerikaanse advocaat die uitlegt dat ‘het voor slachtoffers emotionele voordelen heeft om hun misbruikers te laten vervolgen’. Er wordt niet uitgelegd welke emotionele en andere voordelen dit heeft voor de advocaten. Amerikaanse advocaten werken bij seksueel misbruikzaken vaak met een resultaatafhankelijke beloning en steken het grootste gedeelte van de schadevergoeding in hun eigen zak.
Hoewel het een vermakelijk verhaal is, is het niet echt nieuw. In Amerikaanse media is de afgelopen jaren vaker gezinspeeld op het bestaan van ‘geheime databases’. Maar wat zijn deze ‘geheime databases’ precies? Is dit een eigenaardigheid van de Jehovah’s Getuigen?
Een paar jaar geleden vroeg de Heilige Stoel mij, en een paar andere wetenschappers, om tijdens een bijeenkomst achter gesloten deuren advies te geven over de plaag van seksueel kindermisbruik door katholieke priesters. Een van de suggesties die we gaven was om een database te creëren van alle betrouwbare beschuldigingen van seksueel misbruik van minderjarigen die wereldwijd gedaan zijn tegen katholieke priesters, en deze te bewaren bij de Dicasterie voor de Geloofsleer in het Vaticaan. Deze suggestie werd in 2011 door de Dicasterie opgenomen in een handboek voor eenduidige aanpak misbruikzaken. Het doel van de centrale database was in feite om het probleem aan te pakken dat priesters met een misbruikverleden verhuisden van het ene land naar het andere, in de hoop dat de internationale communicatie tussen bisschoppen niet goed zou zijn en dat hun oude zonden niet bekend zouden zijn in hun nieuwe bisdom.
De database in het Vaticaan is uiteraard vertrouwelijk en wordt niet gedeeld met advocaten, journalisten en zelfs niet met seculiere autoriteiten. Misschien kan The Telegraph die ‘de geheime Vaticaanse database van seksueel misbruikers’ noemen. Hoe dan ook, toen deze database werd ontwikkeld, werd door deskundigen op dit gebied over het algemeen erkend dat deze een nuttig doel dient. De invoering werd eerder toegejuicht dan bekritiseerd.

Dit katholieke voorbeeld helpt opnieuw om de kwestie van de ‘geheime databases’ van de Jehovah’s Getuigen in context te plaatsen. Om dezelfde gegronde redenen waarom in één kantoor in het Vaticaan de informatie over geloofwaardige beschuldigingen van seksueel misbruik wordt bewaard, verzamelen en bewaren de Jehovah’s Getuigen, in ieder geval landelijk, de gegevens over beschuldigingen van seksueel misbruik op één centrale plek in plaats van alleen bij de plaatselijke gemeenten. We leven in tijden van mobiliteit en er is daardoor zeker een grotere kans dat deze informatie kwijtraakt, vergeten wordt of niet beschikbaar wordt gesteld aan degenen die het moeten weten, als die alleen plaatselijk bekend is.
Het nut van deze dossiers is dat de achtergrond kan worden nagegaan van iemand die wordt voorgedragen voor een bepaalde positie in de religieuze organisatie. Gemeenten kunnen elkaar ook vertrouwelijk waarschuwen als iemand die beschuldigd is van seksueel misbruik van gemeente wisselt. Er zijn echter doeleinden waar deze dossiers zeker niet voor gebruikt dienen te worden. Ze bevatten beschuldigingen die serieus zijn genomen toen ze gedaan werden, maar niet per se waar zijn. Als deze lijsten niet achter slot en grendel zou liggen, kan de reputatie worden geschaad van iemand die ten onrechte beschuldigd is. Dit kan veel leed veroorzaken. Wanneer de lijsten in handen vallen van hebzuchtige advocaten en gewetenloze journalisten, kan dit ertoe leiden dat de reputatie van willekeurige personen zwart wordt gemaakt zonder dat er rekening wordt gehouden met de vraag of de beschuldigingen waar zijn of niet.
De podcast van The Telegraph heeft duidelijk als doel de indruk te wekken dat gevallen van seksueel misbruik voorkomen zouden kunnen worden als deze ‘geheime databases’ met de politie, en zelfs met advocaten, gedeeld zouden worden. Zoals echter blijkt uit bij Australische Royal Commission kwestie, hebben de Jehovah’s Getuigen na een dagvaarding van de bevoegde autoriteiten hun plaatselijke lijsten gedeeld. Dit gebeurde in 2017 in Australië. Naar verluidt heeft de Royal Commission toentertijd 551 namen doorgestuurd naar de politie. In 2021, vijf jaar later, merkte de Amerikaanse wetenschapper Holly Folk op dat we ‘de afgelopen vijf jaar in Australië geen massale golf van arrestaties en vervolgingen van Jehovah’s Getuigen hebben gezien; wat had moeten gebeuren als de onderzoekscommissie een aanzienlijk aantal “verborgen” zaken had “ontdekt”’. We kunnen alleen maar raden wat er zou zijn gebeurd als deze 551 namen uitgelekt waren naar de media.

De verontwaardiging van The Telegraph over het bestaan van een ‘geheime databases’ is gebaseerd op een misvatting. Als er een meldplicht geldt, hebben de Jehovah’s Getuigen net als ieder ander de plicht om beschuldigingen van seksueel misbruik die hun ter ore komen te melden bij de seculiere autoriteiten. Of de Jehovah’s Getuigen daarnaast via een zogenaamd S-77 formulier beschuldigingen melden bij hun plaatselijke hoofdkantoor heeft niets met deze meldplicht te maken. Deze twee handelingen staan los van elkaar en verschillen. Het doen van een melding bij het bijkantoor via een S-77 formulier is een interne religieuze procedure. Zoals ik al heb beargumenteerd, is die procedure zeker nuttig om potentiële slachtoffers te beschermen. Al was dit niet het geval, zolang die voldoet aan de plaatselijke privacywetgeving, mogen seculiere autoriteiten zich er niet mee bemoeien. In Engeland en Wales wierp de Independent Inquiry into Child Sexual Abuse (IICSA) vragen op die gebaseerd waren op mediaverslagen. De Jehovah’s Getuigen legden hun bewaarbeleid van documenten uit en de IICSA had er niets op aan te merken.
Bij nader inzien blijken de opzienbarende ‘geheime databases’ toch niet zo opzienbarend te zijn. Datzelfde geldt voor de zaken die door The Telegraph gepresenteerd worden. Uit de feitelijke uitspraak van de rechtbank blijkt dat die toch wat anders zijn verlopen. De enig mogelijke conclusie is dat de podcast van The Telegraph een bevooroordeelde presentatie van een aantal serieuze kwesties was. Er werd nagenoeg uitsluitend gebruikt gemaakt van vijandige bronnen en het doel ervan was de reputatie van de Jehovah’s Getuigen schaden. Alle slachtoffers van seksueel misbruik verdienen natuurlijk ons medeleven en onze steun, maar religieuze minderheden verdienen dit ook als ze het slachtoffer zijn van laster, stereotypering en generalisaties.

Massimo Introvigne (born June 14, 1955 in Rome) is an Italian sociologist of religions. He is the founder and managing director of the Center for Studies on New Religions (CESNUR), an international network of scholars who study new religious movements. Introvigne is the author of some 70 books and more than 100 articles in the field of sociology of religion. He was the main author of the Enciclopedia delle religioni in Italia (Encyclopedia of Religions in Italy). He is a member of the editorial board for the Interdisciplinary Journal of Research on Religion and of the executive board of University of California Press’ Nova Religio. From January 5 to December 31, 2011, he has served as the “Representative on combating racism, xenophobia and discrimination, with a special focus on discrimination against Christians and members of other religions” of the Organization for Security and Co-operation in Europe (OSCE). From 2012 to 2015 he served as chairperson of the Observatory of Religious Liberty, instituted by the Italian Ministry of Foreign Affairs in order to monitor problems of religious liberty on a worldwide scale.



