De rechtbank van Teramo heeft opnieuw bevestigd dat seculiere rechtbanken niet de procedures mogen overdoen van kerkelijke gerechtelijke comités, en leerstellingen over ‘mijden’ niet mogen verbieden.
door Massimo Introvigne
Read the original article in English.


Onlangs heeft de rechtbank van Teramo (Italië) een motivering gegeven voor een op 26 januari 2022 genomen beslissing. In die procedure had een voormalige Jehovah’s Getuige verzocht om de beslissing van een religieus gerechtelijk comité om hem uit te sluiten nietig te verklaren en om een schadevergoeding voor de lichamelijke en psychische problemen die veroorzaakt zouden zijn door wat ontevreden voormalige leden en antisektegroeperingen ‘mijden’ noemen.
De voormalige Jehovah’s Getuige had een geschil met de organisatie, vermoedelijk om leerstellige redenen, aangezien in de beslissing werd verwezen naar 2 Johannes 1:7, 9 en 10. Hij wees de hulp af die de ouderlingen aanboden en werd uitgesloten, nadat hij geweigerd had voor een religieus rechterlijk comité te verschijnen.
Hij had twee claims tegen de organisatie van Jehovah’s Getuigen in Italië ingediend. De eerste was dat in de procedure die tot zijn uitsluiting leidde zijn recht op verdediging, dat ook gewaarborgd wordt door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, was geschonden.
De rechtbank merkte op dat Jehovah’s Getuigen in Italië door de staat erkend worden als een religie, en dat het Italiaanse Hooggerechtshof in 1994 heeft bevestigd, in een procedure betreffende het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten, dat de Italiaanse wet ‘de staat geheel verbiedt zich te bemoeien met religieuze organisaties.’
De rechtbank bevestigde dat het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten in Italië een concordaat hebben getekend genaamd ‘Intese’ (de naam ‘Concordato’ is voorbehouden aan de overeenkomst met de Rooms-Katholieke Kerk), terwijl in het geval van de Jehovah’s Getuigen een ‘Intesa’ is ondertekend door de regering, maar ‘nog niet’ is bekrachtigd door het parlement. De Italiaanse grondwet beschermt religieuze organisaties echter tegen elke inmenging van de staat in hun interne aangelegenheden, zelfs als er geen ‘Intesa’ getekend is.
Italiaanse rechtbanken hebben soms besloten dat seculiere rechters, ondanks deze bescherming, onder strikte beperkingen, mogen nagaan of een religieuze organisatie haar eigen regels heeft nageleefd bij interne gerechtelijke procedures en het fundamentele recht van de verweerder om gehoord te worden heeft gewaarborgd. De rechtbank van Teramo merkte echter op dat bij deze beslissingen ook is geconcludeerd dat ‘het voldoende is als een fundamenteel aspect, namelijk het recht van verweerder om gehoord te worden, wordt gerespecteerd’, wanneer justitie een zaak moet onderzoeken die te maken heeft met een kerkelijk gerechtelijk systeem van een religieuze organisatie.
Volgens de rechtbank van Teramo is dit recht gerespecteerd in zowel de regels die gelden bij de procedure van de Jehovah’s Getuigen als de specifieke zaak die de rechtbank onderzocht heeft. In feite was de verweerder uitgenodigd voor een hoorzitting van een gerechtelijk comité om gehoord te kunnen worden. Het was ‘zijn eigen beslissing’ om daar niet heen te gaan en zich niet te verdedigen.
De tweede claim van de voormalige Jehovah’s Getuige was dat hij vanwege zijn uitsluiting ‘gemeden’ werd door zijn voormalige vrienden en dat dat zowel psychische als lichamelijke schade had veroorzaakt. Daarnaast vroeg zijn vrouw niet alleen een echtscheiding aan, maar begon zij ook verschillende strafzaken tegen hem. De rechtbank antwoordde dat seculiere rechters, op basis van het principe dat de staat zich niet mag mengen in religieuze aangelegenheden, ook ‘niet kunnen oordelen of de principes die door een religieuze organisatie worden onderwezen rechtmatig zijn of niet.’
Sterker nog, de rechtbank merkte op dat ‘alhoewel er een evenwicht moet worden gevonden tussen de vrijheid die aan de organisatie is toegekend en het recht van een individueel lid, (…) de rechterlijke toetsing moet worden overeengekomen en beperkt tot de bescherming van fundamentele persoonlijke rechten.’
Volgens het vonnis moet daarom de vordering van de eiser worden behandeld als een eis tot schadevergoeding voor onwettig gedrag volgens de wet op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.
Voor dit punt verwees het vonnis ook naar het principe dat is vastgesteld door het Italiaanse Hof van Cassatie, in haar beslissing van 13 april 2017 nr. 9561, Afdeling 1, in een vergelijkbare zaak. In dat historische besluit stelde het Hooggerechtshof dat ‘er geen sprake was van discriminatie’, ‘omdat het vermeende mijden een weigering was om vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met [de eiser] en er geen wet is die vereist dat een persoon zich op een tegenovergestelde manier gedraagt.’ Het Hof van Cassatie stelde ook dat de fundamentele persoonlijke rechten ‘zeker niet worden ondermijnd door de vrije keuze van sommige personen, of zelfs een groep mensen, om persoonlijke relaties, die geen wettelijke bescherming hebben, te beëindigen of te onderbreken.’
Overeenkomstig dit wettelijke kader en het algemene recht inzake aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad oordeelde de rechter dat de eis tot schadevergoeding vanwege ‘mijden’ niet aanvaard kon worden.
Daarnaast heeft de rechtbank het bewijs voor de door de eiser beweerde schade grondig onderzocht. Over de echtscheiding tussen de eiser en zijn vrouw stelde de rechtbank dat religieuze vrijheid ook de vrijheid omvat om te scheiden om religieuze redenen en omdat de ‘spirituele verbondenheid’ tussen de echtgenoten niet langer bestaat. Wat betreft de strafzaken die zijn ex-vrouw tegen de eiser heeft aangespannen, deze gingen over het niet betalen van alimentatie en fysieke bedreiging en mishandeling. Deze hadden niets te maken met religie of mijden. De eiser beweerde ook dat hij lichamelijke klachten had gekregen, doordat hij werd gemeden. De rechtbank constateerde echter dat hij deze al voor zijn uitsluiting had.
In een groot aantal precedenten is het algemene principe bevestigd dat ‘mijden’ op zichzelf niet berechtbaar is en het onderwijzen daarvan niet verboden is, waaronder bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in procedures in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Duitsland. Vorig jaar werd dit nog bevestigd door de rechtbank van Rome.
Ondanks deze eensgezinde internationale jurisprudentie, waaronder ook Belgische zaken, heeft de Gentse rechtbank (België) op 16 maart 2021 Jehovah’s Getuigen beboet voor hun beleid van ‘mijden’. Daarnaast nam op 26 januari 2022 de provinciegouveneur van Oslo en Viken (Noorwegen) het bestuurlijke besluit dat Jehovah’s Getuigen voor 2021 niet de overheidssubsidie krijgen, die ze de voorgaande 30 jaar wel hebben ontvangen, omdat ‘mijden’ verwerpelijk gevonden wordt. Tegen beide uitspraken is beroep aangetekend. Bitter Winter is van mening dat ze een bedreiging vormen voor religieuze vrijheid en een bres slaan in de eeuwenoude muur waarmee religies worden beschermd tegen ongepaste staatsbemoeienis. We hopen dat ze in hoger beroep worden herzien.
Hoe dan ook, het blijken nog steeds uitingen te zijn van een minderheidsstandpunt in vergelijking met een groter aantal internationale beslissingen, die allemaal hebben bevestigd dat bemoeien met de leerstellingen van Jehovah’s Getuigen over ‘mijden’ zowel een schending is van hun religieuze vrijheid als van het algemene principe dat seculiere rechtbanken zich niet mogen bemoeien met de manier waarop religies zichzelf organiseren. De rechtbank van Teramo heeft zich wijselijk aangesloten bij andere Italiaanse rechtbanken die het meerderheidsstandpunt volgden.