Het rapport is beter dan andere, het erkent de verbeteringen in het beleid van de Jehovah’s Getuigen met betrekking tot de bescherming van kinderen, maar wordt vaak verkeerd uitgelegd door de media.
Door Massimo Introvigne
Artikel 1 van 2.
Read the original article in English.


In september 2021 is het rapport ‘Child Protection in Religious Organisations and Settings’ gepubliceerd door de Independent Inquiry into Child Sexual Abuse onderzoekscommissie. Hoewel deze onderzoekscommissie geen onderdeel is van de regering is zij in Engeland en Wales wettelijk erkend en heeft de bevoegdheid om getuigen op te roepen en documenten te vorderen.
De Jehovah’s Getuigen worden in verschillende gedeelten van het rapport genoemd. In vergelijk met eerdere, vergelijkbare onderzoeken in andere landen wordt hierin, naast een kritische noot, ook aandacht besteed aan de positieve aspecten van het beleid van Jehovah’s Getuigen met betrekking tot de bescherming van kinderen. Het gaat in op het ontstaan, de ontwikkeling en de verbeteringen hiervan. Het rapport bevestigt dat (1) Jehovah’s Getuigen een beleid hebben om beschuldigingen van misbruik te melden aan de wettelijke autoriteiten ‘ook al is er maar één beschuldiger en geen ander ondersteunend bewijs’ (blz.65, alinea 6.3), (2) Jehovah’s Getuigen in de praktijk bewijzen dat dit beleid wordt toegepast. (blz.64-66, alinea’s 6.1 – 6.9) en (3) Jehovah’s Getuigen een van de weinige organisaties zijn die een interne procedure hebben die kan leiden tot uitsluiting van een gemeentelid die zich schuldig heeft gemaakt aan kindermisbruik (blz. 71, alinea 30).
Toch is er een verschil met hoe het door de media is ontvangen. Voor sommigen is het een gelegenheid geweest om oude laster over Jehovah’s Getuigen te herhalen, hierin gesterkt door een kleine, maar luide groep van professionele antisekte aanhangers en vijandige ex-leden.
Deze laster heeft er niet alleen in Engeland en Wales voor gezorgd dat bewust verwarring ontstaat over hoe gevallen van seksueel misbruik worden gemeld bij autoriteiten en hoe de gemeenten deze behandelen. Ondanks dat dit zeker niet de bedoeling van het onderzoek was, boden sommige onderdelen van het rapport onbedoeld munitie aan de lasteraars.
Een andere manier om religieuze organisaties te belasteren over seksueel kindermisbruik is om de gevallen die in het verleden plaatsvonden, vóór de algemene bewustwording van misbruik in onze samenleving, te verwarren met de gevallen die tegenwoordig kunnen voor komen. De onderzoekscommissie doet hier een prijzenswaardige poging om verwarring te voorkomen, maar dit wordt in de media soms gemist.
Het rapport beschrijft de interne organisatie van Jehovah’s Getuigen op een inhoudelijk nauwkeurige manier en gaat in op drie gevallen van misbruik door twee dienaren in de bediening aan het eind van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90, waarvan de exacte reconstructie een punt van discussie was.
Bij het bespreken van de drie gevallen en twee daders wordt door de onderzoekscommissie opgemerkt dat ‘Jehovah’s Getuigen meer dan 131.700 leden in Engeland en Wales hebben. Hun gegevens toonde 67 gemelde beschuldigingen [van gevallen van seksueel misbruik van een minderjarige] aan hun bijkantoor in de afgelopen 10 jaar’ (blz. 16, alinea 15.4). Beschuldigingen zijn vanzelfsprekend geen bewezen feiten. Sommige beschuldigingen zijn misschien ongegrond. Daarnaast kunnen sommige gevallen, zoals dat ook gebeurt bij andere religieuze organisaties en in de samenleving in het algemeen, niet zijn gemeld.
De belangrijkste vraag in het onderzoek is of het beleid van de Jehovah’s Getuigen ertoe heeft bijgedragen dat sommigen gevallen niet werden gerapporteerd. Het onderzoek verwijst naar de bekende zaak Lancashire County Council v E & F uit 2020, waarin het Hooggerechtshof oordeelde dat twee ouderlingen drie jaar lang te afwachtend waren met het melden van een seksueel misbruiker bij de politie nadat de moeder van twee meisjes hen had verteld dat haar man hen misbruikte. De moeder verklaarde ook dat ze het ‘gevoel’ had dat de ouderlingen liever niet hadden dat de politie er bij betrokken werd, hoewel ze toegaf dat niemand haar had gezegd geen contact op te nemen met de autoriteiten (blz.32, alinea 47).
Het rapport erkent dat de ouderlingen mogelijk, in plaats van een misbruiker te verbergen, vertrouwden op de verzekering van de moeder dat ze in staat was haar dochters te beschermen. In het rapport wordt opgemerkt dat ‘de zaak laat zien dat vóór de inwerkingtreding van het beleid van Jehovah’s Getuigen in 2018-2019, er een kans was dat ouderlingen geen melding maakte van de zaak bij de wettelijke autoriteiten naar aanleiding van misplaatste verzekeringen van ouders’ (blz.67, alinea 7). Die zin impliceert dat dingen wel degelijk zijn veranderd nadat het nieuwe 2018-2019 beleid is geïntroduceerd.
Het rapport erkent dat er tegenwoordig op een andere manier met de kwestie om zou zijn gegaan. ‘De huidige instructies de Jehovah’s Getuigen verplichten ouderlingen om contact op te nemen met de Juridische Afdeling en de Dienstafdeling van het bijkantoor voor ondersteuning bij een meldplicht, en ook als er reden is om te geloven dat een kind “gevaar loopt te worden misbruikt” om contact op te nemen met de wettelijke autoriteiten’ (blz. 33, alinea 52). ‘Volgens het beleid kunnen er zelfs gevallen gemeld worden aan de wettelijke autoriteiten ook al is er maar één beschuldiger en geen ander ondersteunend bewijs’ (blz. 65, alinea 6.3).
De Jehovah’s Getuigen hebben aan de onderzoekscommissie uitgelegd dat als de ouderlingen van mening zijn dat een kind gevaar loopt, ‘het huidige beleid is dat er aangifte wordt gedaan [door de ouderlingen] bij de politie ook als een ouder heeft geweigerd dit te doen’(blz. 67, alinea 7). Zoals eerder aangehaald, bevestigd het rapport dat er bewijs is geleverd dat dit beleid sinds het is geïntroduceerd strikt wordt toegepast (blz. 64-66, alinea’s 6.1 – 6.9), zelfs in Engeland en Wales die, in tegenstelling tot andere landen, geen meldplicht hebben.
De onderzoekscommissie is echter ook kritisch. Een opmerking is dat het beleid van de Jehovah’s Getuigen doorgaans niet wordt toegepast als een ‘bijna volwassen minderjarige vrijwillig deelneemt aan seksuele activiteiten met een volwassene die een paar jaar ouder is dan de minderjarige’(blz. 43, alinea 20). Dit beleid is vergelijkbaar met die van andere religieuze organisaties en lijkt typisch van toepassing te zijn op een relatie, bijvoorbeeld tussen een zeventienjarig meisje en een negentienjarige jongen, maar de onderzoekscommissie zou de termen ‘paar jaar ouder’ en ‘vrijwillig deelneemt’ specifieker gedefinieerd willen zien. Daarnaast adviseert de onderzoekscommisie om sommige procedures en trainingen te professionaliseren en daarbij zonodig onafhankelijke professionals in te schakelen.
De onderzoekscommissie heeft daarnaast haar zorgen geuit over het feit dat advies aan Jehovah’s Getuigen niet in simpele, feitelijk taal wordt gegeven, maar eerder in teksten vol met aanhalingen uit de Bijbel. De onderzoekscommissie is van mening dat dit minder gemakkelijk wordt begrepen. De Jehovah’s Getuigen overhandigde een onafhankelijk onderzoeksrapport van Ian Elliot, een autoriteit op het gebied van kindermisbruikkwesties. Elliot concludeerde dat het beleid van de Jehovah’s getuigen over de bescherming voor kinderen ‘een passend kader biedt voor de verwezenlijking van de beoogde doelstellingen.’ Elliott legde ook uit dat de manier waarop de Getuigen teksten met elkaar bespreken en deze begrijpen er in feite toe leidt dat instructies in bijbelse taal in hun gemeenten eerder begrijpelijker en effectiever worden dan dat ze minder doeltreffend zijn.
De onderzoekscommissie heeft aangegeven dat Elliot’s onderzoeksrapport ‘beperkte waarde had omdat het laat in het onderzoek werd ingediend en het onderzoek van Elliot was aangevraagd met een ander doel’(blz. 43. alinea 21). Desondanks werd het door de onderzoekscommissie gerangschikt onder ‘belangrijke documenten’ in de bijlage van het onderzoek.
Elliot’s onderzoeksrapport was geschreven naar aanleiding van een in 2014 begonnen en nog gaande onderzoek van de Charity Commission, vanwege de bezorgdheid dat de Jehovah’s Getuigen oneerlijk in de gemeente zouden worden behandeld als ze kritiek uiten.
De conclusie van de onderzoekscommissie is dat het beleid van de Jehovah’s Getuigen, voor wat betreft het prompt en effectief melden aan wettelijke autoriteiten (zelfs in gevallen waar er geen meldplicht is), net als bij de meeste religieuze organisaties dat de onderzoekscommissie onderzocht, mogelijk ontoereikend was in het verleden. Maar door de toename van bewustwording in de samenleving over seksueel misbruik groeide ook de effectiviteit van het antimisbruik beleid van de Getuigen. Het viel mij op dat, hoewel het rapport vermeld dat er bepaalde verbeteringen mogelijk zijn, het beleid van de Jehovah’s getuigen gunstig afsteekt bij dat van andere religies.
De onderzoekcommissie bekritiseert echter hoe er met misbruikers wordt omgegaan door ouderlingen nadat er aangifte is gedaan bij de wettelijke autoriteiten. Hier zullen we in een tweede artikel op ingaan.