In de podcast van The Telegraph werd kritiek geleverd op een uitspraak van het Hooggerechtshof van Montana in 2020, waarin het professionele verschoningsrecht van geestelijken werd beschermd. Maar de wet is wel correct toegepast.
door Massimo Introvigne
Artikel 4 van 5. Lees artikel 1, artikel 2, artikel 3, artikel 4 en artikel 5.
Read the original article in English.

In ‘Bel Bethel’, een podcast van The Telegraph, worden ook rechtszaken in de Verenigde Staten besproken. We horen met name de stemmen van de eisers in een zaak die zich afspeelde in de Amerikaanse staat Montana. In deze zaak werden de Jehovah’s Getuigen veroordeeld tot de betaling van $35 miljoen. Op 8 januari 2020 werd dit oordeel teruggedraaid door het Hooggerechtshof van Montana. In die uitspraak werd bevestigd dat bij gevallen van seksueel kindermisbruik Jehovah’s Getuigen niet viel onder de meldplichtwetten van Montana omdat de informatie die de ouderlingen verkregen beschermd werd door het professionele verschoningsrecht.
In de podcast is de ironische opmerking te horen die een van de eisers deed na de uitspraak van het Hooggerechtshof: ‘Gefeliciteerd Wachttoren. Je hebt het recht om seksueel misbruik geheim te houden verkregen. Weet je, dat is de wereld op z’n kop, als je het mij vraagt.’ Er wordt de indruk gewekt dat Jehovah’s Getuigen dankzij een of ander mysterieus detail in de Amerikaanse wet gemachtigd waren om ‘seksueel misbruik geheim te houden’ en de misbruikers te beschermen tegen juridische vervolging.
Dit is een typisch voorbeeld van een situatie waarin het professionele verschoningsrecht van geestelijken in het geding was, een onderwerp dat ik in het eerste artikel van deze serie geïntroduceerd heb. Jehovah’s Getuigen werden verweten informatie niet gedeeld te hebben met de wereldlijke autoriteiten. Het Hooggerechtshof van Montana heeft in feite nauwkeurig onderzocht of ze die informatie hadden verkregen tijdens een ‘biecht’.
De zaak in Montana ging over een man genaamd Maximo Nava-Reyes, die in 1994 trouwde met een medegelovige uit een gemeente van Jehovah’s Getuigen in Thompson Falls in Montana. De vrouw had twee dochters en een zoon. Een van de dochters en de zoon onthulden aan de gemeenteouderlingen dat zij seksueel waren misbruikt door Nava-Reyes. In 2004 werd een religieus rechterlijk comité gevormd. Nava-Reyes bekende en werd uitgesloten.
Een jaar later lukte het hem om de ouderlingen ervan te overtuigen dat hij oprecht berouw had en dat hij vastbesloten was om zijn gedrag te veranderen. Hij werd weer hersteld als een van Jehovah’s Getuigen. De ouderlingen en andere leden van zijn familie wisten alleen niet dat hij op dat moment een klein meisje misbruikte. Zijn vrouw had twee dochters. Een van de twee had Nava-Reyes beschuldigd van misbruik; de ander was de moeder van het meisje. Zij werd in de podcast ‘Lexi’ genoemd.
In 2016 sleepten Lexi en haar tante, die ook misbruikt was, de organisatie van de Jehovah’s Getuigen voor de rechter. Zij stelden dat Nava-Reyes zou zijn opgehouden en ervan zou zijn weerhouden nog meer schade aan te richten, als zijn wandaden en ‘biecht’ in 2004 aan de wereldlijke autoriteiten waren gemeld.
In een vorig artikel is al gemeld dat Jehovah’s Getuigen inmiddels het beleid hebben ouderlingen te instrueren om geloofwaardige gevallen van seksueel misbruik te melden aan de politie, zelfs als dit niet door lokale wetgeving verplicht is gesteld. In 2004 was dit beleid nog niet van kracht, Ouderlingen kregen al wel de instructie zich te houden aan een wettelijke meldplicht, als die bestond.

In 2004 interpreteerden Jehovah’s Getuigen de wet van Montana zo: melden is in beginsel verplicht, maar dat wat wordt gezegd als ‘biecht’ zou niet openbaar gemaakt mogen worden vanwege het professionele verschoningsrecht van geestelijken. In de wet van Montana wordt verklaard dat ‘een lid van de geestelijkheid of een priester niet op grond van dit wetsartikel verplicht is om een melding te doen als de communicatie vertrouwelijk moet zijn volgens het kerkelijke recht, de kerkelijke leer of de gebruiken van de kerk.’
Het besluit van het Hooggerechtshof is belangrijk, omdat het ingaat tegen de redenering dat het professionele verschoningsrecht van geestelijken niet geldt wanneer zonden worden bekend aan meer dan één priester of ouderling en er aantekeningen worden gemaakt. Wetten om de geheimhouding van een belijdenis te beschermen werden aangenomen met het katholieke model in gedachten. Later werd erkend dat het beperken van het professionele verschoningsrecht van geestelijken tot de katholieke een-op-eenbiecht de katholieke kerk ten onrechte zou begunstigen boven andere religieuze organisaties waar zonden worden bekend aan comités in plaats van aan één geestelijke.
In zaken betreffende de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en andere denominaties hadden Amerikaanse rechtbanken al bepaald dat het ook als een ‘biecht’ kan worden opgevat, wanneer een zondaar aan meer dan één priester of ouderling zijn zonden bekend, er notities worden gemaakt en deze worden gedeeld met anderen die een hogere positie bekleden in de religieuze organisatie. Dat wordt dan ook beschermd door het professionele verschoningsrecht van geestelijken. De voorwaarde is wel dat gedurende het hele proces de vertrouwelijkheid gewaarborgd blijft.

In 1917 breidde het Hooggerechtshof van Iowa, in de zaak ‘Reutkemeier vs Nolte’, het professionele verschoningsrecht van geestelijken verder uit zodat het ook gold voor een ‘belijdenis van zonde’ die een presbyteriaanse vrouw had gedaan aan haar pastoor en drie gemeenteouderlingen. In 1994 concludeerde het Hooggerechtshof van Utah dat de belijdenissen die aan een bisschop van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (vergelijkbaar met een pastoor) nog steeds onder het professionele verschoningsrecht vielen, ook al waren ze later ter beoordeling naar de hoge raad van een ring (vergelijkbaar met een bisdom) gestuurd.
In andere beslissingen werd dezelfde conclusie getrokken. In 1990 bepaalde een federaal gerechtshof dat het uitsluiten van vertrouwelijke communicatie met meer dan één dienaar van dezelfde religieuze organisatie van het professionele verschoningsrecht het risico met zich mee zou brengen ‘dat het verschoningsrecht beperkt zou worden tot rooms-katholieke vormen van zonden belijden’. Dat zou op basis van de grondwet ontoelaatbaar zijn.
Het Hooggerechtshof van Montana was het daarmee eens. De eisers hadden aangevoerd dat het niet om een echte belijdenis ging, omdat verschillende plaatselijke ouderlingen Nava-Reyes’ bekentenis kenden en deze was gestuurd naar het hoofdkantoor van Jehovah’s Getuigen in New York. Daarom werd die niet beschermd door het professionele verschoningsrecht van geestelijken. Het Hooggerechtshof merkte op dat bij de procedure die de Jehovah’s Getuigen hanteren voor het bekennen van zonden noodzakelijkwijs ‘meerdere ouderlingen en gemeenteleden betrokken zijn’, en dat dit is niet in strijd met de vertrouwelijkheid daarvan.
De advocaat van Lexi beweerde dat een belijdenis alleen ‘een vorm van communicatie tussen twee mensen’ (en niet meer dan twee) kan zijn. Het Hooggerechtshof was het echter met de Jehovah’s Getuigen eens dat ‘er door een strakke definitie van vertrouwelijkheid te hanteren op ontoelaatbare wijze gediscrimineerd zou kunnen worden tussen verschillende religieuze overtuigingen en praktijken. Enerzijds zou de vertrouwelijkheid van de biecht van een parochiaan aan een priester, zoals het traditionele katholieke gebruik is, wel beschermd worden, maar anderzijds zou die bescherming niet gelden voor hetgeen een gemeentelid aan een comité van ouderlingen verteld tijdens een procedure zoals die welke de Jehovah’s Getuigen volgen.’ Zoals eerder is opgemerkt, is dit in overeenstemming met eerdere jurisprudentie in VS.

De podcast van The Telegraph presenteerde de zaak in Montana los van de lopende discussie over het professionele verschoningsrecht van geestelijken. Er is nagelaten uit te leggen waar het echt om ging: de geheimhouding van bekentenissen van zonden. Er is ook niet verteld dat Amerikaanse rechtbanken al meer dan honderd jaar het standpunt hebben dat het tot een grondwettelijk ontoelaatbare discriminatie tussen verschillende godsdiensten zou leiden, als het professionele verschoningsrecht alleen zou gelden voor de katholieke vorm van zonde belijden: een-op-een.
Aangezien de luisteraars van deze podcast niet op de hoogte worden gebracht van deze context, zouden zij de conclusie kunnen trekken dat Jehovah’s Getuigen enkele merkwaardige mazen in de Amerikaans wet uitbuitten om seksueel misbruikers te beschermen. Wat zij in feite beschermden, was het principe dat de inhoud van de belijdenis aan geestelijken niet openbaar gemaakt mag worden. Gelovigen vertrouwen erop dat dit niet gebeurt.

Massimo Introvigne (born June 14, 1955 in Rome) is an Italian sociologist of religions. He is the founder and managing director of the Center for Studies on New Religions (CESNUR), an international network of scholars who study new religious movements. Introvigne is the author of some 70 books and more than 100 articles in the field of sociology of religion. He was the main author of the Enciclopedia delle religioni in Italia (Encyclopedia of Religions in Italy). He is a member of the editorial board for the Interdisciplinary Journal of Research on Religion and of the executive board of University of California Press’ Nova Religio. From January 5 to December 31, 2011, he has served as the “Representative on combating racism, xenophobia and discrimination, with a special focus on discrimination against Christians and members of other religions” of the Organization for Security and Co-operation in Europe (OSCE). From 2012 to 2015 he served as chairperson of the Observatory of Religious Liberty, instituted by the Italian Ministry of Foreign Affairs in order to monitor problems of religious liberty on a worldwide scale.



