In een openbaar persbericht presenteerde FECRIS de verloren zaak als een overwinning, maar in haar algemene vergadering erkende de organisatie dat de zaak anders was uitgepakt.
door Massimo Introvigne
Read the original article in English.

Op 27 november 2020 verloor FECRIS, de Europese Federatie van centra voor onderzoek en informatie over sektarisme – een koepelorganisatie van anti-sektebewegingen in Europa en daarbuiten, die voor een aanzienlijk deel gefinancierd wordt door de Franse regering – een baanbrekende zaak voor de rechtbank van Hamburg (Duitsland). Daarin werd de organisatie schuldig bevonden aan 18 aanklachten wegens onware feitelijke beschuldigingen tegen de Jehovah’s Getuigen.
Op 24 mei 2021 publiceerde Bitter Winter een reactie op de uitspraak.
Op 30 mei 2021 publiceerde FECRIS een persbericht over de zaak, dus zes dagen na het verschijnen van het artikel van Bitter Winter (en zes maanden na de uitspraak, waaruit blijkt dat FECRIS inderdaad reageerde op het artikel van Bitter Winter, en nooit in het openbaar op het vonnis zou hebben gereageerd, als wij er niet over hadden geschreven).
In het persbericht beweerde FECRIS ten onrechte dat zij de zaak had gewonnen. Zij had deze juist verloren. De Jehovah’s Getuigen hadden beweerd dat 32 uitlatingen van FECRIS lasterlijk waren. De rechtbank vond 17 daarvan lasterlijk, één gedeeltelijk lasterlijk en 14 niet lasterlijk. Daarom claimde FECRIS dat ze haar uitlatingen succesvol had verdedigd in Hamburg. Dat was duidelijk niet het geval, zoals blijkt uit het feit dat FECRIS door de rechter verplicht is geld te betalen aan de Jehovah’s Getuigen en niet andersom. FECRIS stelde dat de 14 uitlatingen die niet als lasterlijk zijn beoordeeld ‘van essentieel belang’ waren en dat de 18 punten waarvoor zij is veroordeeld ‘van ondergeschikt belang’ waren. Die bewering is nergens op gebaseerd. Zoals blijkt uit ons artikel, vond de rechtbank juist die beweringen lasterlijk, die doorgaans de kern zijn van FECRIS’ campagnes tegen de Jehovah’s Getuigen.
Advocaten weten dat smaadzaken lastig zijn. Niet alle onjuiste beweringen kunnen aangemerkt worden als smaad. Sommige uitlatingen kunnen onjuist zijn, maar volgens de rechter worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en buiten het bereik vallen van de wet tegen smaad. Organisaties en roddelbladen die hun toevlucht nemen tot systematische laster, weten dat zij vaak zullen worden aangeklaagd, voor verschillende uitspraken, en dat zij voor sommige zullen worden veroordeeld en voor andere niet. Hun tactiek is doorgaans: de uitspraken bagatelliseren die in hun nadeel zijn en de overwinning claimen wanneer slechts enkele van de beweringen waarvoor zij zijn aangeklaagd, en niet alle, lasterlijk worden bevonden (iets wat zelfs in de meest succesvolle smaadzaken vaak voorkomt). Als hun beweringen niet lasterlijk worden bevonden, claimen ze vaak ook ten onrechte dat rechtbanken hebben ‘bevestigd’ dat deze ‘waar’ zijn – terwijl een bewering in werkelijkheid zowel incorrect als niet lasterlijk kan zijn.
Typerend is dat in het persbericht van FECRIS de onjuiste indruk werd gewekt dat de rechtbank van Hamburg had bevestigd dat de 14 uitlatingen die ze niet als smadelijk bezag, waar waren. De rechtbank had juist voor die interpretatie gewaarschuwd, door op te merken dat in het Duitse recht ‘het uiten van een mening uitgebreide bescherming geniet. Ook onjuiste meningen vallen onder deze bescherming.’ Een duidelijk voorbeeld van een ‘onjuiste mening’ die niet als lasterlijk werd beoordeeld – en die door FECRIS in haar verklaring vermeld wordt alsof die door de Hamburgse rechters als waar bestempeld is – is die dat ‘alle beweringen over de vervolging van de Jehovah’s Getuigen in Rusland slechts propaganda zijn’. Wij vragen ons af of FECRIS echt gelooft dat deze bewering waar is. De vervolging van de Jehovah’s Getuigen in Rusland is herhaaldelijk aan de kaak gesteld door de Verenigde Naties, de Europese Unie en verschillende westerse regeringen, waaronder die van Duitsland.
Ook al beweert FECRIS publiekelijk dat ze een ‘overwinning’ heeft behaald in de Hamburgse zaak, we hebben nu het bewijs dat ze heel goed weet dat de zaak anders is uitgepakt. Op 28 november 2020 werd de algemene vergadering van FECRIS gehouden via videoconferentie. Een van de agendapunten was de Hamburgse zaak. Er werd gezegd dat er ‘enorm veel werk’ voor was verzet en dat ze daarbij ‘gelukkig geholpen waren door Jean-Pierre Jougla’. Volgens zijn Linkedin-profiel is Jougla een ‘honorair advocaat’ (avocat honoraire), een eigenaardige Franse (en Belgische) functie. Een ‘honorair advocaat’ is normaal gesproken een gepensioneerde advocaat, die de titel advocaat en sommige van de bijbehorende bevoegdheden heeft mogen behouden, maar niet langer mag optreden als advocaat in rechtszaken, behalve bij bijzondere omstandigheden.
Jougla merkte op dat ‘deze zaak een les voor ons zou moeten zijn. Sprekers moeten kunnen bewijzen wat zij beweren.’ Tijdens de vergadering werd besloten dat uit ‘voorzorg’ en voor de ‘veiligheid’ ‘in de toekomst de geschreven teksten [van toespraken die worden gehouden tijdens FECRIS-conferenties] niet meer op de website van de federatie zullen worden gepubliceerd’.
Dit geeft blijk van een aantal vernietigende bekentenissen. In plaats van een ‘overwinning’ was de Hamburgse zaak een bittere ‘les’ voor FECRIS. De opmerking dat sprekers ‘moeten kunnen bewijzen wat ze beweren’ impliceert dat dat niet is gebeurd in sommige van de toespraken, die door de Jehovah’s Getuigen en de rechtbank van Hamburg verwerpelijk werden gevonden. Bovendien zullen de teksten van toespraken die op haar conferenties worden gehouden ‘niet langer op de website van de federatie worden gepubliceerd’, omdat FECRIS weet dat zij op grond daarvan aansprakelijk kan worden gesteld voor smaad – in plaats dat smadelijke toespraken worden gehouden en vervolgens ‘verzwegen’ door ze niet te publiceren, zouden die toespraken überhaupt niet gehouden mogen worden op conferenties van een respectabele organisatie.
Met dit document is de zaak gesloten voor FECRIS. FECRIS geeft toe dat de Hamburgse zaak een ‘les’ voor haar was en dat ze die leerde, omdat ze zonder bewijs uitlatingen over de Jehovah’s Getuigen had gepubliceerd.
Tijdens dezelfde vergadering liet het Italiaanse lid Luigi Corvaglia zien wat hij gepresenteerd had op de laatste vergadering van de OVSE. Daar had hij toegegeven dat FECRIS door de USCIRF, Amerikaanse Commissie voor Internationale Religieuze Vrijheid, openlijk beschuldigd was van het verspreiden van een ‘anti-sekte-ideologie’ die gevaarlijk is voor de godsdienstvrijheid en van haatzaaiende taal.
Merkwaardig genoeg beweerde Corvaglia dat USCIRF ‘geen federale overheidscommissie is in de Verenigde Staten’. Op de website van USCIRF, die wordt gehost door de Amerikaanse regering en eindigt op .gov, staat dat USCIRF ‘een commissie van de federale regering’ is. USCIRF werd opgericht bij een federale wet, die bepaalde dat zij ‘door het Congres in het leven werd geroepen om op onafhankelijke wijze bedreigingen van de godsdienstvrijheid overal ter wereld te beoordelen en nauwkeurig en onverbloemd te beschrijven’, en dat bij kwesties rond godsdienstvrijheid de Minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten met USCIRF ‘dient’ samen te werken.
Natuurlijk mag FECRIS het niet eens zijn met USCIRF. Het lijkt alleen niet verstandig om tegenover de OVSE op haar bevindingen te reageren met de bewering dat ‘zij geen federale overheidscommissie is in de Verenigde Staten’.
Eigenlijk bevestigt de manier waarop FECRIS is omgegaan met de Hamburgse zaak alleen maar het gelijk van USCIRF. FECRIS is inderdaad een van de grote ‘bedreigingen voor de vrijheid van godsdienst in de wereld’, die USCIRF moet identificeren en veroordelen.

Massimo Introvigne (born June 14, 1955 in Rome) is an Italian sociologist of religions. He is the founder and managing director of the Center for Studies on New Religions (CESNUR), an international network of scholars who study new religious movements. Introvigne is the author of some 70 books and more than 100 articles in the field of sociology of religion. He was the main author of the Enciclopedia delle religioni in Italia (Encyclopedia of Religions in Italy). He is a member of the editorial board for the Interdisciplinary Journal of Research on Religion and of the executive board of University of California Press’ Nova Religio. From January 5 to December 31, 2011, he has served as the “Representative on combating racism, xenophobia and discrimination, with a special focus on discrimination against Christians and members of other religions” of the Organization for Security and Co-operation in Europe (OSCE). From 2012 to 2015 he served as chairperson of the Observatory of Religious Liberty, instituted by the Italian Ministry of Foreign Affairs in order to monitor problems of religious liberty on a worldwide scale.



