Het strafrechtelijk onderzoek kwam eerder dit jaar in de schijnwerpers te staan, maar begon eigenlijk al in 2015.
geschreven door Willy Fautré*
* Een paper gepresenteerd tijdens het webinar Jehovah’s Witnesses, Shunning, and Religious Liberty: The Ghent Court Decision, 9 april 2021 [zie de video van het webinar].
Read the original article in English.

Table of Contents
De tijdlijn
Op 19 maart 2015 deed een voormalige Jehovah’s Getuige die er zelf voor had gekozen zijn geloof op te geven, aangifte tegen de Christelijke Gemeente van Jehovah’s Getuigen in België (CGJG).
Op 5 januari 2016 droeg de plaatsvervangend officier van justitie Isabelle de Tandt het strafdossier over aan de Federale gerechtelijke politie. Zij verklaarde in haar begeleidende brief dat het gaat om ‘een dossier tegen Jehovah’s Getuigen’ en ‘betrekking heeft op laster en in het bijzonder op hun lasterbeleid.’
Op 29 januari 2016 vaardigde de Federale gerechtelijke politie een Pro Justitia uit, waarin werd vermeld dat de CGJG en haar raad van bestuur onderwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek.
Op 10 april 2018 stelde het Openbaar Ministerie, na meer dan twee jaar stilte, de CGJG officieel in kennis van een onderzoek dat al sinds januari 2016 liep. Drie bestuursleden van de CGJG werden toen uitgenodigd voor een hoorzitting.
Op 15 mei 2018 heeft de CGJG op die uitnodiging gereageerd met een brief aan de Federale gerechtelijke politie van Oost-Vlaanderen, waarin ze om meer informatie over het strafrechtelijk onderzoek heeft gevraagd: de gronden voor de aanklacht en de indiener ervan. In de brief ging de CGJG specifiek in op de uitsluitingsregeling en benadrukte ze dat de hoven van beroep van Luik, Bergen en Brussel hadden bevestigd dat deze regeling beschermd wordt door artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
In die brief gaf de CGJG aan bezwaren te hebben tegen het onderzoek (omdat de politie zo weinig informatie had verschaft) en verzocht ze de officier van justitie dit onderzoek te seponeren. Ze verklaarde echter ook: ‘Uiteraard zijn wij bereid om volledig met u samen te werken om deze kwestie op te helderen’. Op dit aanbod is nooit gereageerd.
Op 13 mei 2020 ontving de CGJG, na nog eens twee jaar stilte van de gerechtelijke autoriteiten, een kopie van de dagvaarding van 11 mei 2020, waarin haar misdaden op grond van artikel 22 van de Antidiscriminatiewet ten laste werden gelegd.
De belangrijkste kwestie in de strafzaak was het uitsluitingsbeleid van de CGJG, dat op discutabele wijze werd aangemerkt als een vorm van discriminatie en aanzetten tot haat.
Belgische hoven van beroep hadden echter al uitspraak gedaan over vergelijkbare aanklachten van vermeende discriminatie.
Op 10 januari 2012 verwierp het hof van beroep van Bergen J.L.’s aanklacht van discriminatie.
Op 5 november 2018 heeft het hof van beroep van Brussel de uitspraak van het hof van beroep van Bergen bevestigd en de aanklacht van discriminatie van J.L. afgewezen.
Uiteindelijk heeft het Hof van Cassatie op 7 februari 2019 het beroep van J.L. tegen het arrest van het hof van beroep van Brussel verworpen.
Het proces
Op 16 februari 2021 begon voor de rechtbank in Gent (Oost-Vlaanderen) het strafproces tegen de CGJG wegens vermeende discriminatie en het vermeend aanzetten tot haat. Hierbij lag de aandacht op het gebruik om mensen te mijden (verstoting), als ze zijn uitgesloten (excommunicatie) of zich vrijwillig hebben teruggetrokken.
Vier advocaten voerden het pleidooi voor de hoofdeiser en de meer dan een dozijn andere voormalige of niet-actieve Jehovah’s Getuigen die zich in de procedure hadden gevoegd. Ze hadden tweeënhalf uur nodig om hun argumenten te presenteren en de omstandigheden te schetsen waarin de cliënten verkeren door de vermeende verstoting uit hun familie. Hun pleidooi werd ondersteund door de advocaat van UNIA, een interfederale, onafhankelijke openbare instelling die door de overheid wordt gefinancierd, discriminatie en racisme bestrijdt en gelijke kansen bevordert. Ten slotte eiste de openbare aanklager formeel dat de CGJG zou worden veroordeeld voor het vermeende misdrijf.
De CGJG werd vertegenwoordigd door twee advocaten, die ongeveer anderhalf uur hebben gepleit. Zij benadrukten tegenover de rechter dat de eisers in feite vroegen om een veroordeling van de Bijbel, aangezien deze de basis vormt voor de religieuze overtuigingen en praktijken van Jehovah’s Getuigen. Het zou de eerste keer zijn sinds de 16de eeuw dat een rechtbank in West-Europa de Bijbel strafrechtelijk zou veroordelen, zeiden ze.
Een half dozijn journalisten was aanwezig om dit ongebruikelijke proces te verslaan.
Wie zijn de eisers?
De hoofdeiser werd niet door Jehovah’s Getuigen uitgesloten, maar verliet de Getuigen uit eigen vrije wil. Zijn echtgenote en hun kinderen werden niet uitgesloten en hebben zich ook niet teruggetrokken. Toch hebben zij zich als eisers in de zaak gevoegd.
Slechts twee voormalige Jehovah’s Getuigen waren uitgesloten, van wie er één pas op de dag van het proces zich voegde als civiele partij.
Zes hadden zelf besloten zich terug te trekken.
Vijf hebben zich niet teruggetrokken en zijn niet uitgesloten. Zij worden nog steeds als Jehovah’s Getuigen beschouwd, zij het als inactieve.
De verklaringen van de eisers
In hun verklaringen die meer op emoties dan op feiten berusten, hebben de eisers verschillende beschuldigingen geuit over vermeende onmenselijke verstotingsacties door hun familieleden die nog steeds Jehovah’s Getuigen zijn.
In een aantal gevallen werden de beweringen van de eisers over het vermeende wangedrag van hun familieleden tegengesproken door de schriftelijke, ondertekende getuigenverklaringen van laatstgenoemden. Dit gold bijvoorbeeld voor de beweringen over het vermeende wangedrag van de zwager van de hoofdeiser.
De eisers baseerden zich ook op verklaringen van drie andere personen die verschillende vrienden en familieleden die Jehovah’s Getuigen zijn, beschuldigden van zogenaamde onheuse bejegening. Vreemd genoeg zijn ook deze personen nooit uitgesloten en hebben ze zich ook niet uit eigen beweging teruggetrokken, hetgeen hun getuigenissen tamelijk irrelevant maakt.
De positie van de CGJG
Daartegenover verschafte de CGJG de rechtbank negen verklaringen van personen die uitgesloten waren geweest en inmiddels weer hersteld waren als Jehovah’s Getuigen. Deze getuigenissen werpen een heel ander licht op de zaak. Ze laten zien dat zij eerlijk zijn behandeld door gemeenteouderlingen, familie en anderen in de gemeente, toen zij waren uitgesloten.
In de zaken die aan de rechtbank in Gent zijn voorgelegd, gaat het duidelijk alleen om familiekwesties. Het zou kortzichtig zijn om het officiële beleid van de CGJG als de enige oorzaak van de verstoorde familieverhoudingen te beschouwen. Er zijn veel verschillende omstandigheden denkbaar die een verschil van mening en waarden binnen een familie kunnen verklaren, zoals veel van de hoofdrolspelers zelf hebben ondervonden.
De CGJG meent dat ze niet wettelijk verantwoordelijk is voor de familiebetrekkingen tussen haar leden en voormalige leden, omdat de beslissing hoe iemand met zijn familieleden omgaat een individuele beslissing is.
Alle georganiseerde religies hebben uitsluitings- of excommunicatieprocedures in hun statuten opgenomen. Jehovah’s Getuigen vormen hierop geen uitzondering. Dergelijke procedures, die gebaseerd zijn op Bijbelse leerstellingen, zijn vastgesteld door het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen in de Verenigde Staten, het hoogste theologische niveau in hun kerk. Deze procedures worden gevolgd in alle landen in de wereld waar zij actief zijn, waaronder België.
In de Belgische zaak werden de beslissingen om iemand uit te sluiten en om uitgesloten en teruggetrokken leden te mijden genomen op het niveau van de plaatselijke gemeenten, niet door de CGJG.
De CGJG gaf in haar conclusie, die ze voor het proces aan de rechtbank had verstrekt, aan dat zij uitgesloten of teruggetrokken leden niet buitensluiten, omdat deze altijd hun religieuze bijeenkomsten kunnen bijwonen. Ze wijzen er ook op dat gedoopte Jehovah’s Getuigen die niet langer actief met hun geloofsgenoten omgaan, niet worden gemeden.
Om de omgang tussen Jehovah’s Getuigen en uitgesloten of teruggetrokken familieleden te verduidelijken, zeggen ze ook: ‘In het gezin verandert weliswaar de ‘religieuze band’ die de uitgesloten of uitgetreden persoon met zijn gezin had, de bloedband blijft bestaan. De huwelijksband en de genegenheid binnen het gezin blijven intact’. Met andere woorden, de normale genegenheid en omgang in het gezin blijven bestaan.
De uitspraak en de gevolgen ervan
De rechtbank ging volledig voorbij aan de argumenten van de CGJG en veroordeelde de rechtspersoon op 16 maart 2021 tot de betaling van een geldboete van 96 000 euro wegens discriminatie en aanzetten tot haat. De CGJG is tegen de uitspraak van de rechtbank in beroep gegaan.
De zaak in Gent is eigenlijk een poging om de Getuigen te dwingen hun op de Bijbel gebaseerde religieuze praktijken te veranderen. Dit is een gevaarlijk vonnis, omdat het een schending inhoudt van de autonomie van godsdiensten zoals gewaarborgd door de Belgische grondwet en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Als dit vonnis niet wordt vernietigd, zijn de gevolgen in België en daarbuiten niet te overzien. Het zou consequenties hebben voor andere religieuze gemeenschappen waar bekering, afvalligheid en uitsluiting leidt tot verstoting uit de familie en maatschappij of erger.
Het zou ook de deur openzetten voor vervolging van de katholieke kerk in België en elk ander land, aangezien hun priesters geen homoseksuele paren mogen zegenen en ze daarom beschuldigd zou kunnen worden van discriminatie van homoseksuelen.

Willy Fautré, former chargé de mission at the Cabinet of the Belgian Ministry of Education and at the Belgian Parliament. He is the director of Human Rights Without Frontiers, an NGO based in Brussels that he founded in 1988. His organization defends human rights in general but also the rights of persons belonging to historical religions, non-traditional and new religious movements. It is apolitical and independent from any religion.
He has carried out fact-finding missions on human rights and religious freedom in more than 25 countries He is a lecturer in universities in the field of religious freedom and human rights. He has published many articles in university journals about relations between state and religions. He organizes conferences at the European Parliament, including on freedom of religion or belief in China. For years, he has developed religious freedom advocacy in European institutions, at the OSCE and at the UN.



