De beslissing van de Gentse rechtbank om uitsluiting zoals Jehovah’s Getuigen die toepassen onwettig te verklaren, gaat voorbij aan Europese en Belgische precedentenen is overduidelijk onjuist.
door Yannick Thiels*
* Een paper gepresenteerd tijdens het webinar Jehovah’s Witnesses, Shunning and Religious Liberty: The Ghent Court Decision,’ 9 April 2021 [zie de video van het webinar]
Read the original article in English.

Excommunicatie en uitsluiting zijn onderdeel van het dagelijks leven.
Beroepsorganisaties, zoals een orde van advocaten of een beroepsvereniging voor artsen, royeren geregeld leden die niet voldoen aan de minimale eisen die worden gesteld aan hun beroepsuitoefening. Als een advocaat of arts uit zijn ambt wordt gezet, kan dat verstrekkende en levenslange gevolgen hebben. Maar niemand zou dit wettige recht van de beroepsverenigingen in twijfel trekken.
Onderdeel van het dagelijks leven is ook dat in veel families (zowel religieuze als niet-religieuze families) de relaties dusdanig verstoord zijn dat directe en verre familieleden ervoor kiezen niet langer met elkaar te praten of om te gaan. Hetzelfde kan gezegd worden van buren en collega’s. Er zijn uiteenlopende ‘redenen’ waarom mensen niet meer met een familielid, buurman of buurvrouw of collega willen praten of omgaan – en waarom ze anderen aanmoedigen hetzelfde te doen. De redenen variëren van iets dat wordt beschouwd als een kleinering tot rivaliteit over wat het ‘beste’ voetbalteam is tot een ernstig meningsverschil over het steunen van een bepaalde vakbond of politieke partij.
Ook in deze gevallen zou niemand beweren dat zulke keuzes onwettig zijn, laat staan een misdaad.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde op 27 februari 2007 in de zaak Associated Society of Locomotive Engineers and Firemen (ASLEF) v. the United Kingdom, nr. 11002/05: ‘Als verenigingen worden gevormd door mensen met bepaalde waarden en ideeën die gezamenlijke doelen nastreven, zou de doelmatigheid van de vrijheid op het spel staan als zij geen controle hebben over hun lidmaatschap.’
Weinigen zullen ingaan tegen deze redenering. Deze getuigt eerder van gezond verstand.
Geldt hetzelfde voor de beslissing van een religie om een aanhanger uit te sluiten en, voor de aanhangers om, op hun beurt, een persoon te mijden op basis van hun religieuze geweten? Alle gerechts- en hooggerechtshoven in de wereld die deze kwestie hebben behandeld, hebben bevestigd dat een religie het recht heeft om een voormalige aanhanger uit te sluiten en te mijden.
De Gentse rechtbank kwam echter tot de tegenovergestelde conclusie in haar uitspraak van 16 maart 2021. Zij oordeelde dat een religie, in dit geval Jehovah’s Getuigen, strafbaar is als ze haar aanhangers haar Bijbelse standpunten onderwijst over excommunicatie en mijden. De Gentse rechtbank voert geen enkele uitspraak aan in België of waar ook ter wereld, die dit adembenemende standpunt ondersteunt.
Kerkelijke context
Om beter te begrijpen waarom de Gentse uitspraak onjuist is, is het handig om enige kennis te hebben van wat Jehovah’s Getuigen verstaan onder ‘mijden’.
In tegenstelling tot andere religies kennen Jehovah’s Getuigen geen kinderdoop. Iemand kan zich pas bij de Jehovah’s Getuigen aansluiten, als hij zorgvuldig de Bijbel en de geloofsovertuigingen van de religie heeft bestudeerd., Een proces dat heel wat maanden, zo niet jaren, duurt.
Wat gebeurt er als een aanhanger later een ernstige zonde bedrijft, zoals overspel of diefstal? De ouderlingen zullen in gesprek gaan met de aanhanger en proberen hem weer geestelijk gezond te maken. Als zij vaststellen dat iemand Bijbels gezien onberouwvol is, wordt hij/zij uitgesloten. Hierna doen de ouderlingen een korte mededeling tijdens een religieuze dienst. Daarin wordt simpelweg gezegd: ‘[Naam van persoon] is niet langer een van Jehovah’s Getuigen.’ Er wordt aan de gemeente niets anders verteld of op een andere wijze meegedeeld.
Een soortgelijk proces vindt plaats, als een aanhanger de ouderlingen laat weten niet langer een van Jehovah’s Getuigen te willen zijn. Dit wordt ook wel ‘zich terugtrekken’ genoemd. In dit geval zullen de ouderlingen tijdens een religieuze dienst ook de korte mededeling: ‘[Naam van persoon] is niet langer een van Jehovah’s Getuigen.’ Ook in dit geval wordt er aan de gemeente niets anders verteld of op andere wijze meegedeeld.
Bij zowel uitsluiting als terugtrekking zullen individuele aanhangers hun religieuze geweten gebruiken om te bepalen in hoeverre ze hun omgang met de persoon in kwestie beperken dan wel dat ze die helemaal vermijden. Ze nemen deze beslissing op basis van hun begrip van de Bijbelse geboden in 1 Korintiërs 5:11-13 en 2 Johannes 1:9-11. De website van Jehovah’s Getuigen, www.jw.org, verduidelijkt: ‘Wat als een man uitgesloten wordt maar zijn vrouw en kinderen nog steeds Getuigen van Jehovah zijn? De religieuze band met zijn gezin verandert, maar de bloedband blijft. De huwelijksband blijft intact en de genegenheid en dagelijkse gang van zaken binnen het gezin veranderen niet.’
Een persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken is nog steeds welkom bij de religieuze diensten, mag tijdens deze diensten de religieuze liederen meezingen en kan geestelijke zorg van de ouderlingen krijgen. Hij/zij kan de ouderlingen ook vragen of hij/zij weer hersteld kan worden als een van Jehovah’s Getuigen.
Het Hooggerechtshof van Engeland en Wales oordeelde hierover het volgende in de zaak Otuo v. Watch Tower Bible and Tract Society of Britain [2019] EWHC 1349 (QB), alinea 122: ‘Het is te verwachten dat een religieuze instelling die zich laat leiden door Bijbelse principes en deze probeert toepassen, de macht heeft om in een gepast geval een zondaar uit te sluiten. Dit is onder meer verstandig, zo niet essentieel, omdat iemand die niet in staat of bereid is zich aan Bijbelse principes te houden niet langer lid hoort te zijn van zo’n instelling. Daarnaast kan de persoon in kwestie, als deze niet wordt uitgesloten, een ongewenste invloed hebben op de volgelingen.’ (Zie ook de uitspraak van het Hooggerechtshof van Canada inzake Highwood Congregation of Jehovah s Witnesses v. Wall, 2018 SCC 26, [2018] 1 S.C.R. 750 alinea’s 31, 36, 38).
Is er sprake van een wettelijk recht?
Heeft de uitgeslotene een wettelijk recht? Ja, maar dat is niet het recht dat de Gentse rechtbank heeft aangehaald. In de afgelopen decennia hebben heel wat rechtzoekenden vergelijkbare aanklachten als die in Gent ingediend bij nationale rechtbanken, en uiteindelijk zelfs bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Bijvoorbeeld in de zaken X v. Denmark, Spetz v. Sweden, en Karlsson v. Sweden behandelde de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens aanklachten van aanhangers tegen verschillende religieuze beslissingen die een grote impact op hen hadden. In alle drie zaken oordeelde de Commissie dat er geen sprake was van een schending van artikel 9, en dat het recht van de aanklager om de kerk te ‘verlaten’ de ‘ultieme garantie’ voor vrijheid van godsdienst was.
Het EHRM is doorgegaan op de ingeslagen weg. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is de uitspraak van de Grote Kamer inzake Sindicatul “Pastorul cel Bun” v. Romania [GC], nr. 2330/09, 9 juli 2013, alinea’s 137 en 165: (1) ‘het is de staat verboden een religieuze gemeenschap te dwingen een nieuw lid aan te nemen of een bestaand lid uit te sluiten’; (2) het recht op vrijheid van godsdienst ‘garandeert niet het recht om van mening te verschillen binnen een religieuze gemeenschap […] het recht op godsdienstvrijheid van het individu [ligt] in de vrijheid om de gemeenschap te verlaten’; en (3) ‘de staat moet het recht van zulke gemeenschappen respecteren om, in overeenstemming met hun eigen regels en belangen, te reageren op alle afvallige bewegingen die onder hen ontstaan.’
Op dit punt hebben de Belgische gerechtshoven altijd nauwkeurig de jurisprudentie van het EHRM gevolgd.
In 2012 bijvoorbeeld deed het hof van beroep van Bergen een uitspraak in een zaak die door een voormalige Jehovah’s Getuige was ingediend. Hij beweerde dat het gebruik om voormalige aanhangers te mijden in strijd was met de Belgische Antidiscriminatiewet – dezelfde bewering werd gedaan in de rechtszaak in Gent. Het hof van beroep van Bergen verwierp de eis en concludeerde: ‘Het feit dat een religieuze groepering gedragsregels opstelt en publiceert voor haar leden over omgang met voormalige leden die op een correcte manier zijn uitgesloten […], welke beperkt zijn tot een verbod om met hen om te gaan, met hen te spreken of hen zelfs maar te groeten, is niet voldoende om te stellen dat er sprake is van discriminatie. […] [De eiser] verkeert in een vergelijkbare situatie als een persoon die op een correcte manier is uitgesloten van een groep of vereniging. Hij is vrij om omgang te hebben met ieder ander persoon buiten de groep, en elk andere religie aan te hangen. Dit heeft de aanklager ook gedaan door protestants te worden.’
Maar wat moeten we dan vinden van het hoofdargument van de Gentse rechtbank dat de uitsluitingsregeling religieuze dissidenten ‘de mond snoert’, en de uitgeslotene voor het dilemma plaatst om of door te gaan met zijn afwijkende gedrag en gemeden te worden, of dit gedrag op te geven en hersteld te worden in het geloof (pagina’s 51-52 van het vonnis). Het simpele antwoord is te vinden in het vonnis van de Grote Kamer in de zaak Sindicatul ‘‘Pastorul cel Bun” v. Romania’. Artikel 9 ‘garandeert niet het recht om van mening te verschillen binnen een religieuze gemeenschap’. Maar ‘in geval van onenigheid over leerstellingen of organisatorische regelingen tussen een religieuze gemeenschap en een van haar leden, ligt het recht op godsdienstvrijheid van het individu in de vrijheid om de gemeenschap te verlaten’.
Dit is geen verrassing. Het zit in de aard van religie om afwijkend gedrag te ontmoedigen. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in de zaak Jehovah s Witnesses of Moscow v. Russia (nr. 302/02, 10 juni 2010) alinea 118: ‘Het is een gemeenschappelijk kenmerk van veel religies dat zij leerstellige gedragsnormen vaststellen waaraan hun volgelingen zich dienen te houden in hun privéleven.’
Dus wat kunnen we hieruit opmaken/concluderen? De Gentse uitspraak is overduidelijk onjuist, en is een ernstige schending van de Belgische Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en moet snel worden vernietigd.

Yannick Thiels is an attorney at the Brussels bar, specialized in international human rights. He has published several articles in scholarly journals on excommunication practices and human rights.



